Keek op de week (156)
Droomde dat ik door Oudewater wandelde. Had het koud en knoopte jas dicht.
Politieagent hield me staande. Hij droeg een bril met jampotglazen waar merkwaardige schroefjes uitstaken.
‘Mevrouw, wat draagt u een mooi hemd,’ zei diender. ‘Ik kan met deze bril overal doorheen kijken.’
En dan kijkt hij naar mijn hemd? Was er boven bij die man een draadje los geschoten?
Zei: ‘U bevindt zich op de openbare weg en schendt mijn privacy. Heeft u daarvoor een bevel?’
‘U doet onmiddellijk beleefd, anders neem ik u mee naar het bureau!’ waarschuwde agent
Ineens stond mijn auto naast me. Of ik naast mijn auto. Stapte in, zei: ‘Aan de kant, alstublieft, ik ga naar huis.’ Had nog een advies voor agent: ‘Ga iets nuttigs doen met uw bril. Kijk in welke huizen dieren/mensen worden mishandeld en doe daar iets aan, in plaats van onschuldige burgers lastigvallen. Ga respect verdienen. Van mijn belasting wordt uw salaris betaald.’
Dacht bij wakker worden diep beschaamd: ik ga ook met ie-der-een de discussie aan.
Stem in mijn hoofd zei: als ze jou met rust laten, val jij toch niemand lastig?
Was het volledig met mezelf eens.
‘Ga je sluiten?’ vroeg ik aan kassière. Vroeg dat want veel kassamedewerkers willen dat doen zodra ik in beeld verschijn.
Kassajuffrouw schudde haar hoofd dat strak stond van rampspoed en verveling.
Ik schatte haar hooguit twintig. Haar gezichtsuitdrukking had ze aangepast aan haar sluike, zilvergrijs geverfde haar. Als ze al iets uitstraalde was het: ik wil naar huis. Komst van klant ís ook lastig te behappen in supermarkt.
Ze zei boe noch bah. Reageerde niet op mijn ‘Goeiemiddag.’ Vroeg niet: ‘Wilt u pinnen? Spaart u zegeltjes?’
Na afrekenen, viel mijn oog op haar naamkaartje. Oh boy, er stond: Joy.
Mijn tong vloog bijna uit bocht maar wist slippartij te voorkomen. Wenste Joy een gezellig dag. Kon ze goed gebruiken.
Ging naar tandarts want had kiespijn. Wilde het liefst onder narcose plaatsnemen in stoel.
‘U denkt dat u gaatje heeft?’ vroeg tandarts. ‘Het kan ook openliggende zenuw zijn,’ sprak ze me moed in.
Knikte in doodsangst, ging in stoel zitten en opende mond. Overwoog aan assistente te vragen of zij mijn hand wilde vasthouden doch sprak mezelf streng toe: groei op!
Tandarts vroeg: ‘Doet dit zeer?’ en spoot koude lucht tegen bewuste kies.
Zeer? Verrékte zeer!
‘De hals van uw kies ligt bloot. Eigen schuld, u heeft te hard gepoetst. Ik ga ‘m dichtplakken voor u.’ Ze pakte accuboormachine met lange naald en stak die in tandvlees. Voelde niets en ook niets van behandeling.
Ik leef nog! juichte ik inwendig toen ik pad verliet.
‘Had jij die ook maar, hè?’ zei Man glimlachend.
Geestelijk verfoei ik stoelverwarming in zijn auto maar mijn billen hunkeren ernaar.
‘Het kán,’ zei Joris. ‘Gewoon over je autostoel heen.’
Gul als altijd, is slechts één woord is voldoende. Ja, of graag.
Maar nee, halsstarrig houd ik het bij een Spartaans zitvlak. Net zoals ik me iedere ochtend met koud water was. En weerstand bied tegen elektrisch dekentje aan voeteneind van bed. Dat kan allemaal nog wanneer ik oud ben.