Keek op de week (132)
‘U mag het potlood houden,’ sprak vrijwilliger op stembureau.
‘Mag ik er eindelijk aan likken,’ zei ik.
Dat wil ik niet; het is het idee.
Rode potloden hangen bij verkiezingen steevast aan ketting die is vastgenageld in stemhokje. Daarboven bordje met tekst: “Verboden aan het potlood te likken.”
Vanwege dat verrekte virus ben ik in bezit van collectors item.
Buiten – weer bevrijd van mondkapje – veegde bloemist zijn straatje.
‘Alles goed, Martin?’ informeerde ik.
‘Stuk beter als het twintig graden warmer is,’ antwoordde hij gevat.
Niets zo gemakkelijk als kiezen voor mooi weer…
Opende slaapkamerraam en hoorde: Grut-to, grut-to, grut-to. Goed begin van dag.
Was geen beetje dom maar heleboel. Schaamte gierde uit m’n poriën. Jarenlang reserveerde ik boeken bij bieb. Van sommige hoorde ik nooit meer iets. Wat bleek?
Klikte per ongeluk op tabel naast reservering en zag tot ontsteltenis dat standaarddatum een maand was. Een maand! Hapte zowaar naar lucht.
‘Geen stijl dat dat niet duidelijk op website staat aangegeven,’ aldus Joris.
Voelde me gesterkt, maar schrijnde nog steeds.
‘Moest je voor die boeken ook euro betalen?’ vroeg Man.
‘Ja, dat is het leven,’ antwoordde ik. Vind dat overigens geen probleem; bibliotheken gaan gebukt onder bezuinigingen.
Verzaakte taak. Liep te kletsen met Baas en zag te laat dat Rosa fietspad opliep, met fietser in aankomst.
Riep: ‘Ró-sá, stóp!’
Hond stopte pal naast bruggetje waar ze bruine billen op wegdek duwde; braaf met bal in bek.
Viel bijna van verbazing bewusteloos achterover.
Fietser gaf me compliment.
Zei: ‘Meneer, dit is werkelijk voor het eerst in de geschiedenis.’
Samen met Baas zorgde fietser voor explosie van decibellen in natuurgebied.
Fietste door boerengehucht. Remde want mannetjeseend zigzagde over weg. Zeker verliefd. Leek me stug dat-ie z’n GPS uitprobeerde. Wist watervogel te omzeilen, terwijl ik achter me auto hoorde naderen.
Verwachtte dat bestuurder zou remmen voor dier, maar die reed door. Eend z’n nek klapte dubbel en dier werd geplet. Misselijk was ik, maar vooral ziedend. Woedend. Furieus. Was in staat man achter stuur – samen met zijn moreel defect – de strot om te draaien.
Drie meter verder stopte auto – Merc cabriolet – bij provinciale weg.
Mijn blik viel op kentekenplaat. Reed naar links – daar was tevens oversteekplaats voor fietsers – en riep door openstaande raampje: ‘Te veel moeite om uw voet op de rem te zetten? Dan had de eend nu nog geleefd.’
Man, eind zestig, zijden sjaaltje, onderkin en zelfverzekerde blik: ‘Wie denk jij dat je bent?’
‘Ik spreek u aan op uw rijgedrag.’
‘Met je rode haar,’ schamperde kerel.
‘Beter dan een kale knar. En vertel me niet dat daar hersenen onder zitten want dan had u wel op de rem getrapt.’
‘Je verbeeldt je nogal wat! Geef toe dat je jaloers bent dat je man niet zo’n dure auto bezit.’
‘Mijn man heeft fatsoen, dat is voor geld niet te koop. Trouwens…’ Liet seconde stilte vallen voordat ik grievende woorden uitsprak: ‘…die auto is niet van u. Het is een leasebak.’
Kerel wilde verbaal uithalen maar bleef hangen in verbazing.
‘Kentekenplaat,’ zei ik minzaam, stapte op, stak provinciale weg over en sloeg aan overkant linksaf secundaire weg op.
Auto zoefde voorbij; hanswort claxonneerde als idioot.
Ik hield me blind en doof. Zelfs mijn middelvinger gunde ik ‘m niet.

Ophaalbrug bij Achterbroek