Lek langs de IJssel

Keek op de week (117)

Bonk-ka-bonk-ka-bonk. Eerst dacht ik : negeren, je rijdt door kuilen, maar m’n hersenen wisten beter: lekker achterband. Nergens beschutting langs de dijk. Wiel eruit (handen warmblazen), binnenband eruit peuteren (handen warmblazen), nieuwe erin (handen warmblazen, oppompen (handen warmblazen) en wiel erin. Hing kapotte band met knoop erin als een sjerp om m’n nek. Klaar. Ik was bijkans bevroren. Maakte van ergernis een foto van industriepand aan overkant van de IJssel. Mopperend stapte ik op. Moest ik thuis ook nog bandjes plakken. Twee andere hingen reeds te wachten in de garage.

Koud een kilometer verder: racefiets kopen en ernaast gaan lopen. Was het besmettelijk? Hing het in de lucht? Ook een platte achterband. De oudere wielrenner ernaast liep me tegemoet; zijn ziel onder zijn arm. Traanden zijn ogen door de wind?
Ik stopte. ‘Meneer, heeft u materiaal nodig?’
‘Nou…als dat zou kunnen…’ begon hij voorzichtig. ‘Heeft u plakspullen?’
‘Nee, wel een binnenbandje.
‘Ik heb geen geld bij me. Alles vergeten: m’n bidon sportdrank, bidon met reservemateriaal, telefoon, zelfs de huissleutels. Ik kan wel geld naar u overmaken.’
‘Hoeft niet. Het bandje is een thuiskomertje, eentje met vier plakkers.’
Aan de slag. Wiel eruit. Ik rijkte een voor een wippers aan. Voelde me net een operatie-assistente met ijshanden. Van kou kregen we loopneuzen. Haalden wij eerst nog op zo beschaafd mogelijke wijze onze giechel op, dra werd het onfatsoenlijk. Fietsers onder elkaar; snuiten was bovendien niet coronaproof.
Ik kreeg zijn binnenband en overhandigde hem mijn thuiskomertje.
‘Twee weken geleden is m’n beste vriend – m’n fietsmaat – overleden.’ Zijn zin kwam uit het niets.
Ik zocht naar woorden. ‘Sorry voor uw verlies. Ik snap wel dat uw spullen nog thuis liggen.’
De man knikte. In stilte werkten we verder.
‘Kunt u uw huis in?’ vroeg ik.
‘Ja, mijn vrouw is thuis.’
Zijn fiets weer compleet, zei hij hardgrondig: ‘Godsamme! Kouwe klauwen!’ Gevolgd door:  ‘Oh, pardon.’
Ik schoot in de lach. ‘Ik heb ook kouwe klauwen.’
‘Was het daar maar bij gebleven,’ lachte hij.
‘Volgens mij ontdooi ik niet meer voor Nieuwjaarsdag.’
We schaterden. Werd het toch nog gezellig. We wensten elkaar wel thuis en fietsten in tegengestelde richting weg. Prompt wist ik wat leuk was aan vier bandjes plakken: solutie snuiven.

Droomde dat ik in het huis van mijn oma en opa stond. Wakker, dreven herinneringen omhoog. Hun huis in Kralingen had een ornamentenplafond en spionnetjes aan de gevel. In de straat zat een bakker. Daar rook het naar kadetjes en appeltaart. Bij de Jood (een Geuzennaam) naar bitterballen, en bij de smid naar paardendrollen. In oma’s huis rook het naar groene zeep, en op zaterdag naar groentesoep.
De bakker verdween. Ervoor in de plaats kwam een winkel met afgeplakte boekjes en vreemde voorwerpen in de etalage.
Broertje en ik mochten niet naar de onbekende attributen kijken. Deden we dat toch dan zouden onze ogen voorgoed scheel blijven staan. Dat was de enige keer dat we oma op een leugen betrapten.

Ontdooide feesttenen

Keek op de week (116)

Zat op de fiets. Was vergeten overschoenen aan te trekken. Wielrenners die me tegemoet fietsten droegen ze wel. Onderweg las ik: 5 graden Celsius. Voelde met harde windtegen eerder als mín 5. Had als koukleum spoedig geen gevoel meer in kleinste onderdanen, en dacht: als ik thuis m’n schoenen uittrek, zijn ze overleden en schud ik de stompjes teen er zo uit. Net nu ze feestkleuren hebben.
Thuis zaten ze er nog aan. Ik zou zweren dat onder onze halplavuizen vloerverwarming ligt.

Blij verrast raapte ik de Wieler Reveue van de mat. Eindejaarsspecial! kopte de omslag.
Jottem! Maar hoe kwam-ie hier?
‘Schoencadeautje,’ zei Joris. ‘Dit is de eerste, maar niet de laatste,’ voegde hij er cryptisch aan toe.
Riep: ‘Dank u, Sinterkla-haas-je!’ Is ook eigenbelang van Man, hoor. Heeft-ie geen kind aan me (-:

Rosa klom aan wal. Bal in haar bek. Druipend liep ze naar me toe.
Er kwam een wandelaar aan die ik een gratis douchebeurt wilde besparen. ‘Zit en blijf,’ zei ik tegen Rosa. Lekkend bleef ze naast me zitten.
‘Mevrouw, mijn complimenten,’ zei voorbijganger. ‘Een bruine labrador die goed luistert, is een zeldzaamheid.’
Bedankte man voor compliment en holde met hond naar de overkant; bijna stikkend van de lach.
Vijf minuten eerder ging het er totaal anders aan toe. Rosa liep richting eind van een pad dat een fietspad kruist.
Ik riep: ‘Rosa, zit!’
Ze liep door.
‘Zit!’
En door.
‘Zit!’
Door….
Wat een verrassing: Baas kwam me tegemoet lopen! We zwaaiden naar elkaar.
‘Zit!’
Door…
We proestten samen van de lach.
‘Het is net Puck. Die denkt: regels gelden niet voor mij, behalve wanneer het in mijn voordeel is.’
Ik maakte een kommetje van m’n handen en zette dat voor m’n mond.
‘Ró-sá, zit!’
Rosa hield halt. Het begon te dagen in het Oosten.
‘Zit!’ riep ik weer. Rosa keek om.
‘Dat is haar fuck-you-baasje-blik,’ zei ik.
Baas gierde het uit.
We kletsten bij. ‘Wat heb ik u lang niet gezien!’ zei ik. ‘Máánden. U bent toch niet ziek geweest?’
‘Nee hoor, net zo gezond als anders.’
‘Stiekem op vakantie geweest? Spanje, Italië, met privéjet naar Griekenland,’ plaagde ik.
‘Ik ben het dorp niet uit geweest!’ schaterde Baas. Zijn lach golfde als een deken boven de weilanden.’
‘Kijk eens,’ wees ik naar Rosa.
Baas lachte nog harder. ‘Ze is moe geworden van het staan en er alsnog bij gaan zitten.’

Het loodgrijze wolkendek was zwanger van de regen. Nochtans was het droog. Mistdruppels kleefden op mijn bril.
Stond ineens roerloos op het graspad. Daar – aan de overkant van de sloot- stonden twee reeën. Zonder te bewegen, zochten m’n ogen Rosa: verdiept in een kuil graven naar mollen.
Durfde nauwelijks adem te halen, zo graag wilde ik reeën blijven zien.
Bewoog m’n armen opzij. Binnen een bliksemschicht verdwenen twee witte kontjes. Toen pas riep ik Rosa.

Post!
Ontving kaarten van Postcrossing maar kaart van blogster Dorothé (klik) was by far ansicht van de week.

Geliket en gelakt

Keek op de week (115)

Uit het nieuws:
-Pikante actie in Vaticaan. Paus Franciscus likete op Insta foto van halfnaakt Braziliaans model (ik wist het!) Paus is echter verschoond want hij kan niet(s) liken. Heeft dus celibatair en zwartgerokte roomse medewerker gedaan. Wie, zal aards mysterie blijven.
-13 pony’s op de middenstip van een hockeyveld. Het kon in Tilburg. Beheerder van veld wist niet wat ‘m ochtends overkwam bij de aanblik. Wat bleek? Dieren waren ’s nachts in binnenstad aan de zwier gegaan en politie had – om botsingen te voorkomen – pony’s naar veilig omheind terrein gebracht. Wel verzuimd beheerder te informeren. Dieren zijn weer thuis en zullen nimmer terugverlangen naar hockeyclub want kunstgras…zeg nou zelf…
-Spijtig, komende maanden géén Elfstedentocht. Zou toch hartverscheurend zijn als het voor het eerst sinds 1997 weer knoerhard ging vriezen…

Er gebeurde meer…

Lag wakker en dacht aan m’n opa. Lieve man. Tevens bezitter van benzineaansteker. Ik mocht tweemaal daags het klepje opendoen en stevig snuiven. Niet vaker; zo stond dat in opa’s cao.
Opa rookte alles waar hij de brand in kon steken: sigaretten, pijp, shag, sigaren. Mijn favoriet waren bolknakkers want daar zaten sigarenbandjes omheen die ik spaarde. Hoe meer opa er rookte, hoe beter ik het vond. Roken was toen nog niet ongezond.

Liep met Rosa door Koeienbos. Andere hond – ranzige reu – liep tien meter met ons mee; zijn  neus in Rosa’s hol. Kreeg er plaatsvervangend rillingen van. Vroeg aan z’n baas: ‘Wilt u uw hond even u roepen?’
‘Waarom,’ riep vrouw, ‘hij doet toch niets?’
Tijdje later zei ik tegen Rosa: ‘Zit.’ Aldus geschiedde. Tegen reu: ‘Nu kun je er niet bij, hè? Aan eigenaar: ‘Mevrouw, ik ga linksaf, als hij achter ons blijft lopen, bent u ‘m straks kwijt.’
‘Hij doet toch niets!’ herhaalde vrouw.
Een beperkt vocabulaire of IQ? Maar oké, wees mijn gast.
Rosa en ik liepen in straftempo door. Inclusief zwaan-kleef-aan-hond.
Vrouw riep: ‘Frodo! Frooodoooo!’
Frodo was niet gek. Zo lekker ruikt het bij hem thuis niet.
Rosa werd het zat, gromde en grauwde. Reu bleef meelopen, zij het op afstand.
Zijn baas zette achtervolging in; moest zelfs rennen.
Ging uit meelij na een kilometer langzamer lopen. Vijf minuten later hijgde vrouw: ‘U had…best… even… kunnen wachten!’
‘Waarom?’ vroeg ik. ‘Hij doet toch niets?’
We keken elkander aan. Vrouw zweeg. Goeie reactie, lekker kort.
Buiten gehoorafstand zei ik tegen Rosa: ‘Die hebben we een poepie laten ruiken.’
Ja, baas. Wie A zegt moet ook scheet zeggen.

Sinds mijn nagelstyliste op zichzelf woont, gingen mijn teennagels kleurloos door het leven.
Toen Roos twee dagen thuis was, vroeg ik om herfstnagels met rood met witten stippen. Helaas, rode nagellak was uitgedroogd en kurk om stippen mee te maken, lag elders.
‘Doe dan maar iets geks,’ stelde ik voor. ‘Elke nagel andere kleur of zo.’
Was kolfje naar Kinds hand. Sta er gelakt op; heb nu feest-tenen! Behalve mezelf niemand die ze ziet, tenzij Joris speciaal voor gelegenheid leesbril op zet.

Had gefietst en ‘m gepoetst (weg was nat) en kwamen samen binnen.
Man verwelkomde me met: ‘David Bowie is bewusteloos.’
Ik was twee seconden analfabeet. Vroeg daarna: ‘Is hij van de kast gevallen?’
‘Ja, op de grond. Heb ‘m opgeraapt en op tafel gelegd,’ zei Joris. ‘Hij is op z’n voorhoofd terechtgekomen,’ en priemde pesterig een rondje over voorplaat van Bowies kalender.
‘Wacht maar,’ grijnsde ik, ‘2021 wordt een lang jaar voor jou.’

De gillende keukenkerel

Keek op de week (114)

Ik rijd in een auto van 90.000.  Op de teller.
‘Accu heeft kuren,’ zei ik tegen Joris.
Bij APK hebben ze ‘m nog doorgemeten.’
‘Hoe doen ze dat?’
‘Een vinger op de plus, en de ah-han-haha!-andere op de mih-hihin…’
‘En als je haar omhoog springt, is-ie nog goed. Is dat je vrouwelijke uitleg?’
Man ging bijna stuk.
Wanneer je iemand zo lang hebt, doe je ‘m niet snel weg. En Joris is praktisch: kan goed ramen lappen en stofzuigen. Besloot ‘m te houden.
Volgende dag – ik moest weer fietsen – kwam ik thuis…stond m’n auto te strálen.
‘Wasstraat geweest?’ vroeg ik opgewekt.
‘Ja,’ zei Joris. ‘En buikje gevuld. Naar de garage geweest. Accu moet vervangen worden, hadden ‘m niet op voorraad, maandagmiddag rijd ik erheen en wordt het geregeld.’
Goed dat ik Man niet impulsief de deur heb gewezen, de lieverd!
Naast nieuwe accu kwam Joris thuis met verrassing: ‘Schat, binnenkort krijg je van de garage een terugroepactie.’
‘Een terugroepactie! Hahaha. Ze stamt uit de vorige eeuw!’ Dacht dat ik doormidden scheurde van het lachen.
‘Mechanisme van de airbag moet worden vervangen. Kan je nagaan hoeveel Starlets er nog rondrijden,’ zei Man onder de indruk.
Ik belde Roos om heuglijke nieuws te delen.
‘Djiez,’ zei ze, ‘goed dat we dat we niet wisten, mam, toen we door de regen en mist over de snelweg scheurden.’

‘Wat doet u daar!’ Geagiteerd liep een man op me af. Stevig, kalend, met onderkin en varkensoogjes. Zijn winkelwagen stond dwars voor de groenteweegschaal.
‘Pardon?’
‘Wat doet u! U staat precies boven mijn kar met boodschappen!’ Hij ontplofte zowat. Over kort lontje gesproken…
Geen idee waar ik de kracht vandaan haalde maar ik hield m’n fatsoen.
‘Ik weeg bonen en plak de prijssticker erop.’
‘Boven mijn boodschappen!’
‘Dan had u uw kar bij u moeten houden.’
Wie hadden we daar? De bedrijfsmanager van AH. Altijd vrolijk en opgewekt. Met blijde stem vroeg hij: ‘Meneer, is dit uw boodschappenwagen?’
Op afgebeten toon antwoordde man: ‘Ja!’
‘Wilt u die niet voor de weegschaal parkeren? Dat remt de doorstroming en staat haaks op ons anderhalvemeterbeleid.’ Gevolgd door een knikje en: ‘Ik dank u voor uw begrip.’
‘Heb je nou je zin?’ snauwde de kerel tegen mij.
‘Meneer, u maakt stampei om niets. U heeft geen kort lontje, u bent een gillende keukenmeid.’
‘Zonder mondkapje had je vast het lef niet dat tegen me te zeggen!’
Ik deed m’n kapje opzij en zei welgemeend: ‘Stakker!’ Zónder daarna mijn tong uit te steken. Every inch a lady.

Kwam in polder man met bruine labrador tegen.
‘Goeiemor…eh…middag,’ zei ik.
‘Voor mijn part zegt u goedenavond, elke groet is goed,’ lachte kerel.
Ik zuchtte opgelucht: een man als een luie fauteuil.
Rosa liep zonder blik of bloos langs soortgenoot. Andere lab gaf ook geen sjoege.
‘En dat is nou familie,’ merkte ik op.
We lachten.
‘Komt door de bal in haar bek,’ zei ik.
‘Komt door zijn stok,’ zei kerel. ‘Voorheen gooide ik die nog te water maar ben daarmee gestopt.’
‘U moest de stok zelf uit het water halen?’
Hij grijnsde. ‘Nee, m’n rechterschouder vindt dat niet lekker meer en wanneer ik met links gooi, ben ik een gevaar voor m’n omgeving. Wilt u een demonstratie?’ vroeg hij gul.
‘Ja, graag,’ loog ik, en verdween ijlings.

Verliefd

Keek op de week (113)

Wát een week!
-Bij metrostation Spijkenisse reed een metro door een stopblok. Een deel van de metro schoot door en kwam terecht op een kunstwerk achter de rails, op zo’n tien meter hoogte. Daar balanceerde het dagen op de gigantische walvisstaart.
-Bij DierenPark Amersfoort ontsnapten twee chimpansees. Omdat ze intimiderend gedrag vertoonden en er helaas geen tijd was ze te verdoven, restte om veiligheidsredenen maar één oplossing: ze moesten worden afgemaakt. Heel Holland huilde.
-Aan de uitslag v.d. presidentsverkiezingen in de Verdeelde Staten leek geen eind te komen. Op voorhand had Madame Tussaud Berlijn al wel het wassenbeeld van Trump in de afvalcontainer gedumpt. De beste plaats. Finally, Donald Ramp – de loser – is fired! En wat een slechte verliezer…

Er gebeurde nog meer…

Rechts naast fietspad schooierde een egel gevaarlijk dicht richting de provinciale weg. Ik vleide mijn racepaard tegen een manshoog hekwerk, liep naar de vangrail en trok m’n dichte fietshandschoenen aan. Ik bukte en bonkte met m’n helm tegen de wegscheiding. Als ik schade had, zou ik dat inhouden op het zakgeld van de egel. Hield handschoen voor z’n zwarte dropneusje – wat een schatje! – en vroeg: ‘Wil je dood?’
Egel rolde zich op.
Vatte dat op als neen en raapte prikkenbol op.
Wat nu? Kon zoogdier moeilijk over het hoge hek werpen.
Van nabij loeide een bladblazer.
Op klikkende wielerschoentjes liep ik erheen. Een man in houthakkershemd, werkbroek en laarzen zag me lopen. Hij zette het apparaat stil en nam zijn oorbeschermers af.
‘Een egel!’ riep ik.
Meteen een lach op zijn gezicht. ‘Wacht even, ik pak iets!’
Keek naar malusappelbomen, herfstasters en laatste bloeiende dahlia’s en peinsde: hoe geef je coronaveilig een egel over?
Natuurlijk, een emmer! ‘Ik houd de rand vast, pakt u de handgreep.’
Met links de egel tegen me aangedrukt, rijkte ik met rechts naar het hengsel.
Op de bodem lag mos en herfstblad.
‘Dan  rolt-ie niet heen en weer,’ zei de man, en vervolgde: ’Tweemaal daags in de schemer loop ik langs het fietspad. Sommige dagen raap ik vijf egels. Ik breng ze naar de rommelhoek. Daar ligt blad, wonen padden, er staan egelhuisjes en ze kunnen onder het hek door kruipen naar het achterland.’
Ik prees de man zijn inzet en gaf hem de emmer met egel.
Behoedzaam pakte hij hem aan.
Van dit soort mensen mogen ze er meer maken.

Het gebeurde omstreeks halfvijf plaatselijke tijd. Scande boodschappen bij AH. Veertien artikelen, eindbedrag 22,22 euro. Geinig toch?
Tijdens pinnen hoorde ik zijdelings gesmoorde: ‘Tsjoe.’ Keurig volgens de regels: met mondkapje in elleboog.
Zei: ‘Gezondheid!’ Dat ging vanzelf.
‘Dank je,’ zei vrouw. Voor in haar winkelwagen zat klein blond jongetje.
Achter me bromde mannenstem: ‘Je mag geen gezondheid meer zeggen.’
Dacht: dat maak ik zelf wel uit, maar vroeg: ‘Van wie niet?’
‘Het mag niet! En het moet uit het woordenboek worden geschrapt!’ riep de vrolijke vent.
Toe maar.
De zojuist nog niezende vrouw en ik trokken onze wenkbrauwen naar onze haarlijn.
‘Van wie niet?’ herhaalde ik. Voelde me Mevrouw Van Dale Wacht Op Antwoord. Dat bleef uit. Was de hoofdgeitenbreier bezorgd om zijn welzijn? Leefde hij in angst door de pandemie?
Besloot het gezellig te houden. ‘Dat is goed. Maar alleen wanneer ze het vervangen door gezondheid in hoofdletters te schrijven.’

Ik ben verliefd! Met Joris’ zegen (so what?) Niet op een man, noch een vrouw. Het is delicaat want ik ben ferliefd op een…eh…kind. Een meisje met rood haar en ze heet Pippi. Met een kaart en kus door de brievenbus. Gekregen van Melody. Zijn ze geen schatjes?