Keek op de week (178)

De Zaag
In volsagen verwarring leunde dame – frêle, eind zeventig, blossen op wangen – op haar rollator. Ze meldde klaaglijk: ‘Mevrouw, ik ben Koosje kwijt.’
‘Wie is Koosje?’ vroeg ik. Kleinzoon? Goudvis, Deense dog, wandelende tak?
‘Mijn hond. Een Yorkshire terriër. Daar zag ik hem voor het laatst,’ wees ze naar bosjes.
Had ik weer, hond ter grootte van cavia zoeken. Stelde voor: ‘Als u Koosje roept, kijk ik of ik iets zie bewegen.’
Daar was dame voor te porren.
Als antwoord hoorde ik geritsel, gepiep en gehijg. Achter berg brandnetels onder bosjes ontwaarde ik rillend hondje; zijn halsband vastgenageld achter tak. Ik moest op mijn knieën; net nu ik een zomerjurkje droeg. Very charming.
Herkende Koosje in mij reddende engel of hing-ie straks in mijn tengels?
Wurmde halsband los, en tilde Koosje op. Die likte al mijn vingers. Zo veel dankbaarheid hoefde nou ook weer niet.
‘Oh, schatje van me,’ jubelde vrouw. Van liefde kneep ze bijna alle lucht uit het lijfje, en legde hond op dekentje in rollatormand. Koosje had zijn beweging voor die dag wel gehad.
Kocht op markt kilo boerenkaas.
‘Mevrouw, wilt u stukje proeven?’ vroeg marktvrouw in vrolijk geruit schort.
‘Nee, dank u, ik heb net tanden gepoetst.’
‘Is dat omdat je nooit weet wie je tegenkomt op de markt?’
‘Haha, nee, ik ben nogal kieskeurig.’
‘Mag de hond dan een plakje kaas?’
Rosa dacht: geef mij de kaas; houd zelf het plakje.
‘Heb je je telefoon bij je?’ vroeg vaste vrijwilliger op natuureiland de Zaag. Met grijper plukte hij afval op, en stopte dat in vuilniszak.
‘Wilt u die vasthouden?’
‘Nee. Er zijn vandaag verschillende vrouwen lastiggevallen door een man. Politie patrouilleert met auto maar die komt niet verder dan het pad. Politie wil er geen ruchtbaarheid aan geven, maar ik vind: een gewaarschuwde vrouw telt voor twee.’
Een pensionado die zich om mijn welzijn bekommert. Waar vind je die nog?
‘Het is een donkergekleurde man, grijze korte broek en groen T-shirt. Beschermt je hond je?’
‘Nee, die moet ik beschermen.’
‘Als je die vent ziet, meteen 112 bellen,’ sommeerde vrijwilliger me.
Kwam – op Rosa na – geen hond tegen.
Zon scheen alsof het niks kostte.
Vulde bidon bij watertappunt Fort Everdingen.
‘Vul mijn bidon ook!’ riep mannenstem.
Droeg clubshirt en dacht: vast bekende Waardrenner die grap maakt. Staarde echter in gezicht van vreemde snoeshaan. Oververhit, zeventiger, en geen greintje vrolijkheid. Zijn lichaam werd omspannen door schreeuwerig wielershirt met Fristi erop. Drol op een slagroomtaart heeft meer uitstraling.
Man gebaarde met arm dat ik zijn drinkbus nu! moest aanpakken. .
‘Meneer, dit is zelfbediening, hoor.’
Hand met drinkbus bleef hangen in luchtledige. Ik keek ernaar of het een granaat was.
‘Waar wacht je op? Je staat daar toch!’ brieste man.
‘Als u bediend wilt worden, gaat u maar naar een terras.’
‘Vrouwen kennen hun plaats niet meer in deze maatschappij.’
Weer zo’n patriarch die te vaak in het leven zijn zin heeft gekregen. Vent interesseerde me geen lor.
Er stopte nog een wielrenner. Ook een bidonvuller.
Patriarch keek op. Je zag hem denken: een man! Een soortgenoot! Iemand die me begrijpt!
De nieuwe – een dertiger – keek naar opgefokte snuiter. ‘Wat is er?’
‘Zij wil mijn bidon niet vullen.’
‘Mankeer je wat aan je klauwen?’ riep Dertiger. ‘Vul zelf je bidon of lazerstraal op.’
Ben zelden onderweg ergens zo vrolijk van geworden.