Een lenige geest

Keek op de week (169)

Noordeloos

Vroeger – toen wij nog portiekwoning in Rotterdam huurden – wilde mijn moeder het voorjaar in huis halen. Toog daartoe met keukenschaar naar gebloesemde bomen. Tevreden zette ze thuis afgeknipte roze takken in vaas.
Haar gelaat betrok: zij snufte iets. ‘Een pislucht,’  sprak ze rillend van viezigheid. En dat in huize Helderder! Haar neus volgend, kwam ze uit bij lieflijke bloemen, waaruit als toetje een oorwurm kroop.
Het voorjaar – nog maar net begonnen – verdween voorgoed in vuilnisemmer.

Stond op pont naar Kinderdijk. Voorjaarslucht was knisperend fris. Op mijn blote kuiten stond kippenvel. Twee vrouwen droegen roodbonte zakdoeken om schoudertas. Op platte landen betekent dat: Trots op de boer.
Onder mijn helm droeg ik vergelijkbaar doekje. Goedkeurend knikten vrouwen me toe.
Boerinnen onder elkaar.
Een monoloogde tegen ander: ‘Ad zette nieuwe dimmer op lamp. Ik stofzuigde boven en beneden. Hing was op en haalde boodschappen voor hele week. Kwam ik thuis deed dimmer het nog niet. Keken samen op doosje. Er stond: “Eerst knop indrukken om lichtsterkte te regelen.” Ad riep: Weet ik veel, dat had je vroeger niet! Vroeger is dertig jaar geleden, hè?’

Bij gehucht Noordeloos lag iets op weg. Een aaifoon. Wedden dat ding terug wilde naar zijn baasje? Hoe vond ik die? Teringjantje, moest ik naar politie in Gorinchem fietsen! Herstelde me: beetje foon heeft terugvind-tracker. Wilde mobiel naar plaatselijke bakker brengen, maar die was dicht.
Kilometer verder verschenen drie ruiters te paard. Hard klepperden de paardenvoetjes.
‘Goeiemiddag. Heeft een van jullie een telefoon verloren?’
Drie rechterhanden verdwenen simultaan richting achterzak.
‘Ja, ik!’ riep achterste amazone.
‘Wat voor kleur en merk?’
‘Een rode aaifoon.’
Bingo!

Ging lunch afrekenen die Roos en ik samen hadden verorberd in favoriet eetcafé. Op radio zong een vrouw longen uit haar lijf. Een country- en westerndeuntje. In mijn geheugen ging schuifla open. Stand By Your Man van Tammy Wynette.
(Was Tammy een man geweest, had hij gezongen: Stand by your car.)
‘Dat is Tammy WhyNot,’ zei ik tegen Erwin  – de ober bij wie ik afrekende. Erwin heeft met Roos de lagere dorpsschool doorlopen. ‘Vind het een af-grij-se-lijk nummer. Waarom onthoud ik nutteloze informatie?’ vroeg ik.
‘Je moet eens weten hoeveel nutteloze informatie ík in mijn hoofd heb zitten,’ klaagde Erwin.
Stelde hem gerust: ‘Wordt alleen maar erger.’

‘Hadden op zaak vergadering via Teams,’ vertelde Joris bij thuiskomst. ‘Collega belde in vanuit bad. Hij. Lag. In. Bad.’ Man zei het langzaam hardop, om zichzelf te overtuigen dat het echt waar was wat hij had gezien. Hij gierde het uit.
‘Zei hij waarom?’ vroeg ik.
‘Hij had de halve marathon gelopen…’ Het duurde even voordat Joris in staat was er aan toe te voegen: ‘…en had spierpijn.’
‘Zag je iets?’
Joris schudde nee. Water liep over zijn wangen.
‘Hoorde je plonsgeluiden?’
‘Ja. Je had het moeten zie-hie-hien,’ snikte hij.
‘Goh!’ riep ik ineens. ‘Net nu de douche is verbouwd, en ons ligbad eruit is! Wat een gemiste kans voor je!’
Man kreeg rode blossen bij het idee. Praatte er snel overheen. ‘Die collega belt overal vandaan…Uit de auto, de trein, de crèche, de speeltuin…en nu vanuit bad,’ schaterde hij.
‘Iemand met een lenige geest. Dat staat als een paal boven water.’

Lachende meerkoeten

Keek op de week (168)

Boerderij langs de Vlist

Lucht was stralend blauw. Felle oostenwind blies me bij Rotte in. Stond er daarom langs rivier bord met tekst: “Maak de meerkoeten aan het lachen.” Had me van likdoorn tot kruin stevig ingepakt. Bord in Zwammerdam gaf 5 graden Celsius aan. (Bij thuiskomst meldde Strava-app dat gevoelstemperatuur -2 graden was.)
In de Vlist – mooie boerderijen daar – kwam wielrenner naast me rijden. Zijn hersenen waren met korting gekocht, want hij droeg shirt met korte mouwen en korte broek.
‘Ben je in de winter van huis gegaan?’ snauwde hij.
Wow, die was vrolijk! Hoor ik liever Zweedse kok uit Muppet Show.
Vroeg: ‘Ben je altijd zo gezellig of alleen wanneer je het koud hebt?’
Hadden we net aangename conversatie, ging gesprekspartner zonder woord van afscheid ervandoor. Mensen hebben tegenwoordig geen fatsoen meer.

Stond met oogmasker voor gezicht in douche. Boven deur zit raam en wilde duisternis. Ging me uit- en aankleden in donker. Vrijwillig, want het was een rechterbreinoefening.

(Bij rechterbreinoefening doe je een activiteit met je linkerhand [of je rechterhand wanneer je links bent.]
Door meerdere zintuigen tegelijk te gebruiken, vermeerder je fantasie. Bovendien haalt het je “uit je hoofd” omdat je moet nadenken. Oefeningen zijn beetje gek. Bijvoorbeeld: leg je muis links van je computer. Verwissel mes en vork en probeer zo te eten. Poets je tanden met links.)

Eerst piesen. Ben gewend pot op tast te vinden. Trok meteen pyjamabroek en slip uit, en gooide ze rechts in hoek. Stond op en duwde wc door. Overige kleren kwakte ik – met wat mazzel – op zelfde hoop. Sokken smeet ik voor de lol lukraak omhoog.
Schone kleren lagen links van pot op stapel. Voelde aan stofjes: spijkerbroek, rol sokken, T-shirt, beha, trui. Geen slip. Qut. Was ik vergeten schone te pakken? Kon:
a) man om hulp vragen, doch die zou ineen storten van lach
b) in nakie naar kledingkast lopen, maar die staat naast Franse balkondeur
3) vuile slip aantrekken.
Tastte gebukt rond en graaide in kledinghoop tot ik slip te pakken had. Snifte. Kon ermee door. Hield textiel laag en zette linkervoet stevig neer. Wurmde wiebelend rechtervoet door gat. Struikelenderwijs deed ik poging met voet twee. Ernaast, voet op grond, erin, nee toch niet…verloor evenwicht.
Schoonmaakborstel flikkerde om. Zocht steun aan waar ik ladderradiator vermoedde maar knalde met elleboog tegen douchescherm waarna afvalemmertje omviel.
Hoorde Joris’ werkkamerdeur opengaan. Het was niet waar! Ja hoor: douchedeur ging open.
‘Wat doe jij nou?’ schaterde Man.
Rukte oogmasker omhoog.
Joris zakte als papieren lampion ineen. Lachte zich kapot.
Trok onderbroek aan en weer uit want slip zat achterstevoren.
Man probeerde iets te zeggen. ‘Als je…hahaha…je soh-hoh-hok-ken zoekt,’ snikte Joris. ‘Ze – snik – liggen –  snik – in de – snik – pot. Snik.
Keek om. Het was waar. Zoiets lukt me nou nooit op de kermis. Godin zij dank waren het niet  mijn David Bowie-sokken.
Joris schuifelde gebukt terug naar zijn kamer en plofte op bureaustoel. En maar schateren.
Ik verbeterde PR aankleden en liep naar beneden.
Riep onder aan trap: ‘Ik hoor je wel, hoor!’

Zon scheen. Was minstens halfjaar geleden, dus werd beetje jolig. Bij kassa van drogist, legde ik alle aan te schaffen waren op toonbank: inlegkruisjes en paracetamol.
Drogist is uitermate keurig persoon. Praat correct en beschaafd Nederlands, steevast in (zwart) pak, is degelijk, vroom, intens serieus, rust en vriendelijkheid zelve. Krijg je een beeld?
Drogist vroeg: ‘Mevrouw, is de gebruiksaanwijzing van de paracetamol u bekend?’
Antwoordde: ‘Ja. En het gebruik van de inlegkruisjes ook.’
Man haalde geschokt adem en zei toonloos: ‘Een grapje op zijn tijd moet kunnen.’

Naar de klote

Keek op de week (167)

Haastrecht

‘Heb je het gehoord van David en Willemijn?’ Stem van vrouw klonk kortaf.
‘Die pas getrouwd zijn?’ Om nek van andere vrouw hing kinderlijk geregen blauwe ketting.
Ze stonden op woensdag in zondagse dracht in buurtsuper. Hun gezicht afgestemd op hun zwarte kousen. Het haar in een wrong.
‘Ze is bij hem weg. Na één week,’ zei Snib.
‘Dat is erg!’ riep blauwe ketting. Ze hief hand voor de mond.
Snib zei betweterig: ‘Willemijn deed té kort voor het huwelijk haar belijdenis. Zoiets moet bezinken, Elsbeth. Vrouwen kunnen te emotioneel zijn.’
Dacht: wow, die is gehersenspoeld.
Elsbeth dacht hardop na: ‘Wat heeft David gedaan dat Willemijn na een week is vertrokken? Waar is ze nu?’
‘Bij haar ouders. Ze wil scheiden.’ Snib maakte een schrapend geluid van afkeer.
‘Daar heb je mijn schoonzuster,’ zei Elsbeth, en draaide zich schielijk om.
Tegelijkertijd liep man met twee kratten lege bierflesjes in winkelwagen rammelend langs. Was het een teken van boven dat aan deze lasterlijke praat een eind moest komen?
Vroeg me ’s avonds tijdens koken af: waarom verliet Willemijn na reeds zeven dagen haar echtgenoot?

Was te vroeg voor afspraak kapper en nam plaats aan leestafel. Tegenover me zat vrouw met kort haar en grof, zwart montuur. Ze was in gesprek met kapster. ‘Sinds de zomer heeft hij werk. Is vorige week negentien geworden. Vanavond gaat hij met vrienden stappen in stad.’
Lijdend voorwerp kwam blijkbaar in zicht want kapster zei: ‘Je haar zit in ieder geval goed.’
Knul ging naast zijn moeder zitten.
‘Hier heb je mijn pasje. Reken jij even af?’ vroeg ze.
‘Daar heb ik geen zin in,’ sprak negentienjarige luid. Hij trok knie op, zette schoen op stoel, en legde elleboog op knie.
Een knipbeurt is ook aanslag op je tolerantievermogen.
Met omfloerste stem sprak moeder: ‘Toe. Je hoeft alleen de pas maar naast pinapparaat te houden.’
‘Doe het lekker zelf!’ riep knul.
Moeder stond op, trippelde richting kassa.
‘Waar is mijn jas!’ riep haar nageslacht.
‘Daar in de kast.’
‘Pak die even!’
Vrouw voldeed trippelend aan verzoek en betaalde.
Naast me aan leestafel zat dorpsgenoot. Keken elkaar aan. Wij spraken opgewekt.
‘Nou, ik zou het wel weten,’ zei ze. ‘Ik had de stoel onder zijn kont vandaan getrokken en hem een schop onder zijn hol gegeven.’
Deed duit in zakje: ‘En weggegaan. Had hij het zelf kunnen oplossen.’
‘Vind je het gek dat ons land naar de klote gaat?’

Wachtte op fietspad bij ophaalbrug. Naast me stond Lamborghini. Alle ramen open alsof het zomer was.
Er zijn veel tinten geel: citroengeel, mosterdgeel,  kanariegeel, maisgeel, eigeel, okergeel, vanillegeel, goudgeel… Deze auto was …pisgeel.
Wat bezielt iemand met berg geld deze kleur te kopen? Stond te fietsoloferen. Zou bestuurder tegen verkoper hebben gezegd: ‘Ach, dóe maar een kleur.’ Of: ‘Moet je er nog één kwijt?’ Of expliciet kleur hebben besteld? Voetbalmiljonairs staan erom bekend: veel geld, weinig smaak.
Zou auto niet gratis willen hebben. Rijdt altijd te hard. Zelfs nu hij stilstond, leek-ie 50 km/u te gaan. Ben ik kieskeurig of juist snel tevreden?
Bestuurder zag me staren en verwarde dat met bewondering. ‘Mooie auto, hè?’ gilde hij boven grommende bolide uit.
‘Mooie auto!’ gilde ik terug.
‘Zou je er een stukje in willen rijden?’
‘Nee hoor! Ik heb zelf ook een auto!’

Meewerken

Keek op de week (166)

Paddentrek

‘Blijf jij hier staan?’ baste een stem op parkeerplaats bij winkels.
Zag SUF met daarin een man. Doorvoed van omvang, de uitstraling van een grafzerk, en met een vleespet. Waarom tref ik nooit een knappe Schot met woest haar in een kilt (zonder doedelzak)?
Tilde boodschappentas in achterbak en zei: ‘Mijn auto blijft hier staan.’
‘Zet dat ding een eind naar links! Dan past de mijne ernaast!’
Vast een afwijking, maar zinnen in gebiedende wijs begrijp ik niet. Ga ervan in de contrabas.
‘Aan de overkant van de straat zijn drie lege parkeerplaatsen,’ wees ik.
‘Te ver lopen. Heb ik geen zin in.’
En ik geen zin mijn auto te verzetten.
Wacht eens…
A long, long time ago
werkte ik bij psycholoog aan binnenkant van mijn hoofd. Wat bleek? Heb allergie voor autoritair gedrag. Ben niet-manipulatief en ongevoelig voor groepsdruk. Iets met: te veel mensen die over mijn grenzen gingen. Mijn uitdaging is: meewerken.
Meewerken. Een nogal moeilijk werkwoord.
Zou knakker zijn zin geven, maar niet zomaar. Zei met kwinkslag: ‘Als je het vriendelijk vraagt, wil ik best mijn auto verzetten.’
’s Mans gezicht veranderde in vraagteken. Had hij dat goed verstaan? Daarna keek hij geïrriteerd. Hij vloekte en wenste me pulserende zweren en gezwellen. Zijn horloge lichtte protserig op toen hij met zijn vinger op zijn voorhoofd tikte, en brieste: ‘Jij bent hartstikke knettergek!’
Dat was de psycholoog waarschijnlijk vergeten te vermelden in mijn profiel.
‘Jammer joh,’ zei ik luchtig. Smeet achterklep auto dicht en liep weg.
‘Zo groot is je auto anders niet!’ snauwde kerel.
‘Klein genoeg om in de weg te staan!’

Hulde voor Joris! Het is weer periode van paddentrek. Man plukt ze ’s avonds  liefdevol van Tiendweg. Meestal zitten padden midden op weg, waarbij zich levensbelangrijke vraag opdringt: welke kant is hun overkant?

Wachtte bij vampiers op aderlating.
Oud echtpaar met mondkapjes in vorm van driehoek ploften op bank. Ze leken wel stel eenden.
‘Wat is ons nummer?’ vroeg Donald.
‘B3,’ snaterde Katrien.
Op scorebord stonden slechts nummers met drie cijfers. Iets ging fout.
Verpleegkundige kwam dichterbij. Op twee meter afstand van wachtkamer riep ze: ‘Wie heeft B3?’
Iedereen zweeg.
Ik wees naar de twee eenden.
‘Heeft u B3?’ informeerde ze.
‘Oh ja, dat zijn wij.’ Katrien schrok wakker.
‘Heeft u coronaklachten?’
‘Wie? Ik? Wij? Nee, hoor,’ verzekerde het echtpaar eenDsgezind.
‘Dat heeft u ingetoetst op het aanmeldscherm,’ zei verpleegkundige en wees naar  aanmeldzuil. Eenden waren sprakeloos. Ze zaten – om zo te zeggen – in een wak.
‘Komt u voor bloedprikken?’
‘Watblief?’
‘Komt. U. Voor. Bloedprikken?’ herhaalde verpleegster.
‘Ja, ik!’ riep Katrien alsof ze een volle bingokaart had.

Wandelde met Rosa langs dorpsrand over landelijke weg.
Scooter reed me tegemoet. Bestuurder – lang grijs haar onder zwarte helm – klapte vizier omhoog, en bekeek me aandachtig. Minderde vaart, keek nog eens en dacht: daar loopt een vriendelijke, intelligente, betrokken, warme autochtone vrouw.
Wat kan een mens zich vergissen, hè?
‘Wat vindt u ervan dat alle bomen zijn gekapt?’ vroeg de scooterman.
‘Schandalig! Het was in één middag gebeurd.’
‘Weet u ook waarom?’
‘Mijn man heeft het gevraagd. De gebruikelijke smoes: te oud, te veel onderhoud. Maar een  hovenier zei dat de bomen gezond waren en snoeien weinig kost.’
‘Ze kunnen beter het ambtenarenapparaat snoeien. Met hun middagdut!’ schamperde natuurliefhebber. ‘Als ik over kappen van bomen had gelezen, had ik een actiegroep opgericht!’
‘Dan had u mij mogen bellen!’
Zie je dat ik het wel kan?

Kip zonder kop

Keek op de week (165)

Mural Gouda

Fietste in Moordrecht langs woonboten richting Gouda. Dwars op fietspad stond hekwerk met verbodsbord. Die dingen smijten ze lukraak neer, hè? Onder bord tekst: over 1 km.
Daar lag wit bruggetje naar rechts waar ik over wilde. Reed door.
Kon bruggetje bijna aanraken, doch, twee meter ervoor lag opgeworpen barricade van aarde. Twee mannen stonden in zwart gat. Een bezig met brander; ander zwaaide naar mij.
‘Ik zie het al, ik ga weer!’ riep ik.
‘Alleen eigenwijze wielrenners fietsen door!’ riep kerel.
Riep: ‘Dank u!’ want vond dat compliment. ‘Zal kijken of ik oudje op elektrische fiets kan motiveren door te rijden,’ beloofde ik.
Terug bij bord, stopte bejaarde man naast e-bike. Aardappelneus, dikke jas, pet op, sjaal om. Dacht: hem kan ik hebben.
‘Mevrouw, kan ik daar over het bruggetje?’ Zijn ingepakte wollen hand wees in verte.
‘Nee, meneer, ik ben omgekeerd.’

Joris wilde voor verjaardag jachtlaarzen, dus kreeg hij jachtlaarzen.
Zijn jachtterrein? Achter de vrouwen aan!
Tuttut, mocht ik niet zeggen.
Met zijn ogen jaagt hij op alles wat een hartslag, vacht en/of veren heeft. Vorige week zag hij vier verschillende ochtenden achtereen een ijsvogel. Dat heb ik nou nooit.
Weet niet hoe jij laarzen past, maar ik trek ze aan, en loop rondje om maat en comfort te testen.
Joris niet. Hij maakte sprongen op plaats halt.
‘Je lijkt wel een kleuter die in een plas springt,’ merkte ik op.
‘Wat sla jij weer wartaal uit,’ meende Joris.

Droomde dat ik in het huis was van mijn oma en opa stond. Wakker, dreven herinneringen omhoog. Hun huis in Kralingen had een ornamentenplafond en spionnetjes aan de gevel. In de straat zat een bakker. Daar rook het naar kadetjes en appeltaart. Bij de Jood (een Geuzennaam) naar bitterballen, en bij de smid naar paardendrollen. In oma’s huis rook het naar groene zeep, en op zaterdag naar groentesoep.
De bakker verdween. Ervoor in de plaats kwam een winkel met afgeplakte boekjes en vreemde voorwerpen in etalage.
Broertje en ik mochten niet naar onbekende attributen kijken. Deden we dat toch dan zouden onze ogen voorgoed scheel blijven staan. Dat was de enige keer dat we oma op een leugen betrapten.

Stond op markt bij kaaskraam. Waaide zowat van het plein.
Vrouw naast me droeg groene legging (wees gerust: ze had meer kleren aan.) Ze zwaaide naar bekende met enorme wallen onder de ogen. Bekende kwam schoorvoetend dichterbij.
‘Weet je waar ik last van heb?’ vroeg groene legging. Zonder het antwoord af te wachten, fluisterde ze hardop: ‘Schimmelnagels.’
Dame met wallen herinnerde zich plots de coronaregels en ging meter verderop staan. Alsof schimmel onder nagels uit schoeisel omhoog klauteren en over stoep rennen, om zich vol overgave in schoenen van voorbijgangers te storten.
‘En ik heb rugpijn. Hier.’ Legging maakte een voor mij onzichtbaar gebaar. ‘En weet je wat nog meer?’
‘Nou?’ vroeg wallenvrouw. Haar vraag kwam niet geheel vanbinnen uit.
‘Hoofdpijn. Ie-de-re dag hoofdpijn.’ Ze zuchtte. ‘Wat doe ik daaraan?’
Amputeren. ’s Ochtends na het wakker worden je hoofd losschroeven en heel de dag op je nachtkastje laten liggen. En rondlopen als kip zonder kop. Zelf ambieer ik die mogelijkheid.
Wallen van vrouw hingen na deze opwekkende opsomming op haar knieën. Ze sprak: ‘Ik denk dat ik maar weer eens ga.’