Held!

Afgelopen week heb ik bewust gezwegen over de hashtag mie toe.
(Weer) Schrijven over m’n ervaringen voelt niet als een opluchting.
Soms vraag ik me af of ik over sommige dingen ooit heen kom. Elk bericht in de krant, elk item op tv, is er één te veel. 

Andere momenten weet ik dat ik “bof” omdat ik geen terug-blikker maar een vooruit-kijker ben: leve de toekomst.
Onverwacht schoot me een incident met een goede afloop te binnen. Liever was ik van de handtastelijkheid verschoond gebleven maar toch, de afloop was een zoetmaker.

Het gebeurde in de sociëteit/discotheek waar mijn broer dj was. Met een getraind oog keek hij vanaf zijn positie naar het gewoel beneden hem.
Bij binnenkomst werd ik steevast verwelkomd met: “Ha Sus!” (niet te verwarren met “Hazes.”)
Ik hoefde nooit te vragen of hij muziek van m’n favoriete zanger wilde draaien: het noemen van een titel was voldoende.
Meestal hadden m’n vriendin en ik dan de dansvloer voor onszelf want de rest van het publiek vond muziek van David Bowie herrie; wat ik weer als een compliment opvatte.

Die avond stond ik met groepje gezellig te kletsen. De sfeer was goed, de stemming zat erin, tot iemand me in m’n kont kneep. Geen bescheiden kneepje maar een flink stuk bil. Ik draaide me om en zag een knul met een voldane, smerige grijns.
Eerst denken, dan doen. Ik vind dat een geweldige eigenschap maar zelf doe ik daar niet aan. In een impuls gooide ik de inhoud van mijn glas chocomel tegen het hagelwitte overhemd van mijn belager. Aanvankelijk trok hij een gezicht alsof iemand een emmer ijsklontjes in zijn overhemd kiepte, daarna spatte de woede uit zijn ogen. Hij wilde naar me uithalen maar mijn broer was sneller.

Als een duivel-uit-een-doos sprong hij van zijn dj-kruk op de vloer, vandaar boven op de bar, over de bierglazen heen, en tussen mij en de billenknijper in.
Mijn broer gaf hem een uppercut, sleurde hem aan zijn overhemd de disco uit en gooide ‘m persoonlijk op straat.
‘Opgeruimd staat netjes,’ vatte hij het samen.
Met een gezicht van business as usual draaide hij even later een toepasselijk nummer: “Heroes” van David Bowie.
En niet voor één dag, hè? (-:

Aangerand in de tram #wijoverdrijvenniet

“27% EU-Europeanen vindt het oké (‘justifiable’) dat vrouwen in sommige situaties seksueel misbruikt worden. Als een vrouw bijvoorbeeld dronken is of zich uitdagend kleedt, als ze niet duidelijk ‘nee’ heeft gezegd en geen verzet geboden heeft, vindt minstens 1 op de 4 Europeanen het begrijpelijk als ze daardoor tot seks gedwongen wordt. ”
Dat meldde Europees Commissaris van Justitie Vera Jourova in een toespraak in Brussel, tijdens de opening van de campagne ‘Vrouwen tegen Seksueel Geweld’.

Ik las het hier en het was alsof ik een klap in m’n bek kreeg.
Sinds voorjaar 1989 is er niets veranderd….

***

Overdag is het Scheepvaartkwartier een statige buurt. Na kantoortijd – en zeker na overwerk – is de elegantie ver te zoeken: sexclubs openen hun deuren en schorriemorrie bevolkt de straten.

Op de hoek wacht ik op lijn vijf.
Altijd hetzelfde liedje. Alsof ik de eerste de beste stoephoer ben, roepen automobilisten door hun open raam: ‘Hoeveel kost pijpen, schatje?’
‘Schoonheid, wat kost het om jou een uur te verwennen?’
Dat ik ieder oogcontact mijd, ontgaat ze.

De tram is leeg op vijf mannen achterin na.
Ik ga in het midden bij de deuren zitten. Alsof ik de stroop en zij de vliegen zijn, komen de ze op me af. Eén gaat naast me zitten, twee voor me en twee achter me op een bank. Ik kan geen kant op en voel me gemangeld. In mijn hoofd gaat het alarm van de eerste maandag van de maand af.

De kerels zijn zonder douchen de deur uitgegaan, hebben tatoeages, dragen korte mutsen en spreken Zweeds. Waarschijnlijk zijn ze afkomstig van het Zeemanshuis.
Ik spreek mezelf moed in: het zijn maar twee haltes. Zo belangstellend mogelijk kijk ik uit het raam.
Ineens voel ik een hand op mijn rechterknie. Terwijl mijn hart tegen mijn huig springt, roep ik tegen de kerel naast me: ‘Blijf met je poten van me af!’ en kijk hem met intense doodsverachting aan.
De Zweden proberen me na te zeggen en er wordt gelachen. Dit belooft een leuke rit te worden en hij is nog maar net begonnen.

De gluiperd naast me grijnst onaangedaan en legt zijn hand een stukje hoger.
Paniek laait op; ik heb het allemaal al eens meegemaakt. Ik moet weg! Ik moet onmiddellijk weg!
Nadenken is uitgeschakeld; ik handel puur uit overlevingsdrang. Ik spring overeind en geef mijn buurman met mijn elleboog een hengst in zijn gezicht. Hij is even overrompeld, waardoor ik vliegensvlug op de bank kan klimmen en over de kerel heen kan springen.

Trillend over heel mijn lijf kijk ik naar de bestuurder.
Hij kijkt terug en negeert me.

Nu wil de zeeman verhaal halen. Terwijl de rest geamuseerd toekijkt, komt hij bij me staan. Hij loopt twee rondjes om me heen, grijpt me onverwacht van achteren beet en maakt wilde rijbewegingen waarbij zijn hand mijn kruis betast.
Tranen van onmacht springen in mijn ogen. Ik ben bang maar voel vooral woede. Tomeloze woede en die geeft me kracht. De tram staat stil voor het stoplicht en ik grijp mijn kans. Ik worstel me los, doe twee stappen vooruit en trap net zolang tegen de tramdeuren tot ze open gaan.

Bij het uitstappen struikel ik over mijn benen. Ik krabbel overeind en kijk achterom: de Zweden twijfelen maar besluiten de achtervolging in te zetten. Ik weet al waar ik naartoe wil en trek een sprint.
Vierhonderd meter verder trek ik de deur van een tijdelijke politiekeet op het Eendrachtsplein open. Rechts staat een prullenbak, ik buig voorover en gooi mijn avondeten er uit.

Met een papieren zakdoek veeg ik m’n mond af.
Blijkbaar gaan hier vaker mensen over hun nek want de agente achter de balie vraagt zonder blikken of blozen: ‘Wilt u een glas water?’
Ik knik.
Het glas drink ik in één keer leeg. Ik haal diep adem en wil iets zeggen maar breng alleen gestamel voort. Ik sla een hand voor m’n gezicht. Het laatste wat ik wil, is huilen.
Uiteindelijk mompel ik: ‘Mannen…ze vielen me lastig.’
‘Wilt u aangifte doen?’ vraagt de vrouw vriendelijk.
Ik schud nee. ‘Wilt u met me meelopen naar het metrostation?’ vraag ik.

Ze houdt de deur voor me open en we lopen naar buiten. Het plein is zo goed als verlaten.
We lopen de trappen af naar beneden en zien dat ook het perron leeg is. De metro komt er al aan.
De agente wacht tot ik ben ingestapt.

De volgende dag op m’n werk vraag ik of ik voortaan na overwerk een taxi naar de metro mag nemen, omdat ik ben “lastig gevallen.”
Voor het antwoord heeft de onderdirecteur geen bedenktijd nodig. ‘Ga lopen,’ zegt hij, ‘het zijn maar twee haltes.’
Ik had elk antwoord verwacht, maar niet dit. Prompt val ik stil en sta daar te staan.
Hij kijkt me geïrriteerd aan. Zijn blik zegt: wat doe je hier nog?
Mijn tong doet het weer. ‘Ik hoop dat uw dochters later een betere werkgever treffen,’ zeg ik en loop weg. Jammer dat de deur een dranger heeft, anders had ik ‘m achter me dicht gesmeten.

Huilend trek ik me terug op het damestoilet.

Deze blog staat ook gepubliceerd op HoeVrouwenDenken.

Ik dacht dat hij mijn vriend was

Hij nodigde me uit voor een etentje bij hem thuis. We konden samen ontzettend lachen, dus ik had er zin in.
Na het eten verkasten we naar de bank waar hij steeds dichter naar me toe kroop.
Ging ik nu al weg, het was net zo gezellig? Neem een bus later!
Met tegenzin stemde ik toe.
Toen moest ik gaan anders miste ik de laatste bus. Ik liep naar de deur, waar hij me met een roofvogelachtige blik tegenhield en me een duw gaf.
‘Doe normaal, joh!’ zei ik.
‘ik wil dat je blijft slapen,’ zei hij.
‘Op de bank,’ schamperde ik.
‘Nee, bij mij in bed.’
Hij had een eenpersoonsbed. Dat werd stapelen; dank je de koekoek.
‘Ik wil naar huis, laat me erdoor!’ hield ik vol.
‘Wat maakt het uit, je bent toch geen maagd meer?’

Hij begon me te betasten. Zijn handen zaten onder mijn blouse en in mijn rok. Ik raakte in paniek en begon te schoppen, slaan, spugen en bijten.
Lachend pakte hij mijn pols vast. Het leek wel een bankschroef. Met mijn vrije hand sloeg ik de bril van zijn gezicht. Hij pakte me bij m’n haar en sloeg m’n hoofd tegen de muur. Tijdelijk was ik de kluts kwijt. In de tussentijd trok hij me mijn blouse uit en rukte aan mijn behabandje.

De bus, dacht ik, de bus…

Hij was veel te sterk voor me; ik moest iets verzinnen.
Ik kreeg een idee. De buurvrouw was thuis; als ik maar lang genoeg bleef gillen, zou ze wellicht de politie bellen. Ik was misselijk van de hoofdpijn maar gilde de longen uit mijn lijf.
Met zijn vlakke hand sloeg hij me in mijn gezicht, duwde me naar beneden en ging bovenop me zitten. De adrenaline gierde door me heen. Ik kon amper ademhalen, maar als ik ophield met gillen, was ik er geweest.
‘Houd je bek, trut!’ schreeuwde hij in m’n oor.
Ik bleef gillen. Op het moment dat ik dacht dat ik moest overgeven, had hij er ineens genoeg van.
Hij trok me overeind, sloeg me tegen de buitendeur, sleurde me er weer vandaan en deed de deur open. Hij trapte me naar buiten. Ik struikelde over de drempel en viel languit op de galerij.
‘Vieze sloerie,’ schold hij, terwijl hij m’n jas over de balustrade gooide. M’n  laarzen smeet hij er een voor een achteraan, en net voor hij de deur dichtdeed, zei hij: ‘Als je de laatste bus mist, kom je maar terug.’
‘Ik lik nog liever de vuilnisemmer schoon!’ spuugde ik.

Ik trok mijn blouse aan en denderde op pantykousen de trappen af. Buiten viste ik mijn jas uit de struiken. Een laars lag op de stoep, de andere zag ik nergens liggen.
Ik hoorde de bus! Hij rondde de bocht en even schenen de lampen op het plantsoen. Lang genoeg om mijn laars te zien liggen. Ik raapte ‘m op en begon te rennen.

De buschauffeur zag m’n blote voeten en wilde iets grappigs zeggen, maar na een blik op mijn gezicht, bedacht hij zich.
‘Alles goed, mevrouw?’
Ik knikte maar.

Drie kwartier later was ik bij mijn ouderlijk huis. Pas toen de deur op het nachtslot zat, voelde ik me veilig.
Die nacht heb ik niet geslapen maar ik lag wel in mijn eigen bed.

Had ik het toen maar aan mijn broer verteld. Hij had ‘m faliekant op zijn bek geslagen.
Maar ik zweeg. Uit schaamte. En omdat ik op het schoolplein en in het Sophia geleerd had dat er niemand was die het voor me opnam.