Dappere Ankie

Ankie leerde ik kennen tijdens yoga. Ze was reeds in de zestig; een leuk mens met een meisjesachtig postuur, een lenig lijf en een positieve inslag. Als andere dames klaagden over hun snurkende echtgenoot, dan zei zij dat ze zo’n snorrende man wel gezellig vond. Hardnekkig bleef ze rondrijden in een oude eend, die haar tijdens vakanties in Frankrijk steevast onverwachte ontmoetingen bezorgde.

Slechts bij hoge uitzondering miste Ankie een yogales. Vroeg ik daarna of ze ziek was geweest, dan kreeg ik een ontwijkend antwoord. Heel on-Ankie want zij was doorgaans een open boek. Zelden kwam ik haar “los op straat” tegen. Behalve die ene vrijdagmiddag op de weekmarkt. Ankie had de weken daarvoor drie yogalessen gemist en bij navraag hield de yogajuf informatie achter, wat Ankies goed recht was.

Die middag op de markt stond Ankie er verslagen bij. Ik liep op haar af.
‘Hallo Ankie, gaat het wel goed met je?’ Niks beleefdheden, gewoon recht voor zijn raap. Als ze geen behoefte had in een gesprek, zou ze dat wel zeggen. Van dichtbij had haar gezicht dezelfde kleur als het grijze shirt dat ze droeg. Ze keek me aan en ontweek mijn vraag niet.

“Nee, ’t gaat niet,’ zei ze. ‘Van deze toestand heb ik vaker last, maar nu duurt ie langer.’ Ik zei niets en wachtte af of ze ging vertellen wat ‘die toestand’ was.
‘Het komt door vroeger,’ begon ze, ‘door mijn moeder. Ik heb verlatingsangst omdat zij, toen ik negen was, zelfmoord heeft gepleegd. Ze had zichzelf opgehangen…ik heb haar gevonden. Een paar keer per jaar overvalt me die verlatingsangst. Ik heb er therapie voor gehad, maar dat beeld van mijn moeder raak ik niet kwijt…dan zie ik haar hangen in het trapgat. Welke moeder doet dat nou zoiets? Ik heb ‘t geprobeerd te begrijpen, maar het lukt me niet. Zo zit dat.’ Ik knikte; probeerde haar te begrijpen.
‘Kan ik wat voor je doen?’ vroeg ik.
‘Dat je luistert is genoeg.’

Alsof het afgesproken werk was, liepen we in de richting van haar geparkeerde eend. ‘Wat is je huisnummer?’ vroeg ik; haar straatnaam wist ik al.
‘Honderdvier,’ gaf ze als antwoord. Het minste wat ik kon doen, was haar een kaartje sturen. ‘Dag Ankie,’ zei ik, terwijl ik haar een zoen op haar wang gaf.
‘Ik zie je maandag weer bij yoga,’zei ze, ‘dan is het vast over.’

Ze stapte in haar eend en sloeg de deur dicht. Het raam wapperde met een klap omhoog toen ze wegreed. Door een voorbijrijdende bus kon ik haar niet meer zien. In gedachten zwaaide ik haar na.

Plasproblemen

‘Mama, ik moet zo nodig.’ Het is te zien. Met een gefronst gezicht en twee handjes tussen haar benen, staat Roos in de ik-moet-zo-nodig-plassenhouding. Toiletten genoeg om in het winkelcentrum haar sluisje open te zetten, maar daar wringt nou net de schoen: Kind heeft een allergie voor vreemde wc’s. Een keer ging ze op een zelfreinigende bril zitten die halverwege haar plassessie zichzelf begon te verschonen, en sindsdien vertikt Kakeltje-in-de-dop het op een onbekende pot plaats te nemen.

Moet zij dat hele eind in de auto haar plas ophouden? ‘Wat nou als de brug opengaat, mam?’ vraagt ze op een toon van iemand die in tijdnood verkeert. Vijf jaar en ze weet precies hoe ze me aan moet pakken. Gevoelig voor haar argument mag ze de bosjes in. Daar staan een paar heel mooie, heeft zij al gezien. ‘Wel wachten tot er niemand aankomt, hè?’ zegt ze op samenzweerderige toon. Zoals gewoonlijk maakt zij van de nood weer een vreugd.

Ik mag als eerste de struiken in, want spinnen… alleen al van het idee gaat ze hoesten, en hoe houd je dan je plas op? Benauwd loert ze om zich heen. ‘Kijk maar naar beneden,’ zegt ik, ‘straks stap je in een hondenhoop. ‘Dit is wel ver genoeg,’ commandeert Kind als ze een geschikte locatie ziet. Ze hurkt neer. ‘Voetjes uit elkaar,’ dirigeer ik, ‘en houd je broek goed naar achteren.’ Ze knikt.

Ingespannen tuurt ze naar de grond. ‘Oh mam, kijk daar…een paddenstoel! Daar kan je een foto van nemen,’ roept ze verheugd. ‘Plassen,’ zeg ik; ik sta hier niet voor mijn lol kromgebogen in de bosjes.

Het lukt niet. ‘Moet jij ook niet toevallig?’ informeert ze belangstellend. Spijtig schud ik nee. We wachten. ‘Hèhè, daar komt het,’ zegt ze opgelucht. Aandachtig bestudeert ze hoe haar plasje wordt opgezogen door de grond. Zó aandachtig dat ze naar achteren valt en met haar blote billen in haar plasje terechtkomt. Met een zakdoek veeg ik de houtsnippers van haar billen. Terwijl ze gebukt staat om haar kleding omhoog te hijsen, valt ze voorover. Twee handjes breken net op tijd haar val, maar ze valt wel precies middenin haar eigen plasje. ‘In de auto liggen vochtige doekjes,’ zegt ze hulpvaardig. Hand in hand (!) lopen we terug naar de auto, zij in een uitgelaten stemming en met blozende wangetjes. ‘Maar goed dat ik niet op een vreemde wc ben gaat zitten, hè mam,’ zegt ze praktisch, ‘je weet maar nooit wie erop heeft gezeten.’

Twisten

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato voor de maand april/mei, met als opdracht het woord: twisten, wat niet in de tekst genoemd mag worden.

Niets maakt hem gelukkiger dan zijn dochtertje Angela. Daarom steekt het hem dat sommige mensen haar met een zielig gezicht bekijken; alsof ze iets mankeert. Zien ze haar blonde  krullen en engelachtige gezichtje niet dat altijd straalt? Hij doet spelletjes met haar, ze gaan samen naar de kinderboerderij, hij leest haar voor en mama brengt haar naar balletles.

Ze straalt als het weer tijd is om te gaan. In haar roze tutu-pakje vindt hij dat ze eruitziet als een  olifantje. ‘Mijn roze olifantje,’ noemt hij haar plagend. ‘Als je terugkomt van balletles, gaat papa jouw slurfje zoeken.’ Krijsend van voorpret rent ze anderhalf uur later de huiskamer binnen.

Tot een vervangende juf roet in het eten gooit. Het mens is spijkerhard. Ze vindt Angela niet passen in de les, omdat Angela’s lijfje te zwaar is en haar motoriek te stijf. Ja, hun dochtertje heeft de lenigheid van een zak cement. Daarom zit ze toch op les? En je hoeft toch niet de beste te zijn om het naar je zin te hebben. Angela wil er alleen maar een beetje bij horen. De juf is niet te vermurwen.

Zijn vrouw kon praten tot de zon weer opkwam, maar ze realiseerde zich dat een geforceerde deelname niet in het belang van Angela zou zijn. Beiden kwamen in tranen thuis. De een van verdriet; de ander van woede.

Elke dag mag Angela een streep door een kalenderdag zetten. Wachten heeft nog nooit zo lang geduurd.
De eerste les met haar eigen juf is een feest: alle kinderen krijgen beschuit met muisjes te eten en een beker ranja. De rest van de middag draait de juf muziek waarop vrij gedanst mag worden. Iedereen mag zijn eigen zwanendansje opvoeren. Alle kinderen leven zich uit. Oók Angela. Want een handicap mag nooit een beperking zijn.

De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen

Houten fietsbanden, wie heeft er niet van gehoord? Omdat de rubberproductie in de Tweede Wereldoorlog stilviel, werden fietsbanden schaars, en hout bleek het meest geschikte vervangingsmiddel.

Tijdens de tentoonstelling: “De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen,” kwam ik oog in oog met een fiets met dergelijke banden te staan. In mijn hoofd schoten klepjes met herinneringen omhoog.

Mijn oma…
vroeg aan mijn moeder of ze haar houten poppenstoeltje mocht ruilen voor eten. Met nog meer ruilgoederen stapte oma op haar fiets met houten banden, en reed vanuit Rotterdam naar Brabant. De tocht leverde een fortuin op: een flinke worst, aardappelen, meel en wat eieren.

Bij de Moerdijkbrug werd ze aangehouden door een Duitser. Als ze het voedsel inleverde, mocht ze verder fietsen, zei hij. Mijn oma’s bloeddruk steeg. Wat dacht die man wel niet? Hij stond brood met beleg te eten en haar kinderen hadden van de honger geen ontlasting. Haar handen jeukten. Ze wierp hem een uitermate onvriendelijke blik toe, schudde dreigend met de worst in haar grote vuist, en ging er vandoor. Een wonder dat ze de tocht heelhuids volbracht heeft. Zelf at ze geen hap gekookte aardappel; maar nam ze genoegen met de schillen die ze in een koekenpan bakte.

Mijn opa…
werd in in november 1944 verrast toen de nazi’s de grootste razzia van de oorlog uitvoerden. Vlak voor de Duitsers het huis van mijn grootouders binnenvielen, wist hij zich te verstoppen.

Mijn moeder…
zag de zoektocht van een afstandje aan, en toen de Duitsers mijn opa niet konden vinden, liep ze in haar onschuld naar de plek waar hij zich verstopt had. Mijn opa had het geluk dat-ie te oud was om als slaaf afgevoerd te worden.

Mijn vader…
(ook een Rotterdammer) had het zwaar tijdens de steenkoude Hongerwinter van ’45. Hij kon niet slapen van de pijn in zijn buik van de honger. ‘Doe maar een knoopje in je mond,’zei mijn oma, ‘dan is het net of je op een zuurtje zuigt.’ Mijn vader heeft de oorlog overleefd door suikerbieten te eten.
Mijn familie heeft geluk gehad. Op een jonger broertje van mijn vader na, heeft iedereen de oorlog overleefd.

Zo heeft iedereen een (overgeleverd) familieverhaal. Wat is het jouwe?