De nieuwe generatie man

Keek op de week (160)

IJs onder wildrooster

Ik heb een man én een vriend, jaja! Kwam vriend in polder tegen. Zo’n knappe verschijning. Zijn hond, hoor. Ook een choco-lab: Puck.
Man moest drie keer kijken.
‘U herkent me niet, hè?’ schaterde ik. Keken elkaar aan en gierden het uit. Was werkelijk om te schreien. Gedeelte van onze gezichten dat bloot lag, zag rood van oostenwind tegen. Vertelde hikkend: ‘Heb Laplandmuts van mijn dochter opgezet. Keek snel in spiegel voor ik wegging. Je snapt niet waarom een mens dat zichzelf aandoet.’
Hondenvriend sprak proestend: ‘Toen ik met pensioen ging, heb ik alle mutsen weggegooid. Hoefde toch nooit meer op de fiets naar mijn werk. Leed gisteren kou vanwege hond. Heb vanochtend muts opgezet. Zie er zo vreselijk uit dat ik van ellende een selfie heb gemaakt.’
Diep weggedoken in zijn capuchon zag ik stukje van gratis muts van frisdrankfabrikant.
‘Bofte gisterenavond dat mijn vrouw me binnenliet. Had ijspegels aan neus en wenkbrauwen. En die honden hebben nergens last van, hè?’
Honden dolden inderdaad alsof het zomer was.

Roos is langer dan Dirk. Meeste mannen willen dan dat vrouwen platte schoenen dragen. Dus mannen hebben een probleem, en verwachten van vrouw oplossing. Zou het aan mijn cowboyleren laarsjes lappen. Roos heeft oertje naar haar moertje en trekt hoge hakken aan.
‘Die lengte staat haar prachtig. En ik loop er trots naast,’ glundert Dirk.
De nieuwe generatie man. Er is nog hoop.

Kwam man tegen die als hobby dieren doodschieten heeft. Hij was in burger en werd vergezeld door vier honden. Nukkige vent; eentje die gewend is gehoorzaamd te worden.
Eens monoloogde hij trots tot mij: “Mijn hond heeft een hele vrachtauto aan dode ganzen geapporteerd.”
‘Was u zelf te lui om die dode ganzen op te rapen?’ vroeg ik.
Beledigd zei hij dat hij zijn hobby beoefende vanwege zijn liefde voor de natuur.
Sindsdien zijn we gezworen vijanden.
Rosa kwam aanrennen uit bosjes met gevangen mol in bek. Erop kauwend alsof het kauwgom was.
Riep: ‘Los!’
Hond liet mol vallen. Keek van mol naar mij met blik van peuter waarvan lolly was afgepakt.
Jagerman zei: ‘Heeft hij eindelijk wild gevangen, mag hij het niet meenemen naar huis.’
Zei: ‘Dat doet ze maar als ze op zichzelf woont.’
Kerel wierp me vreemde blik toe.
Ving blik niet op.

Onbekende man duwde met bouwvakkersdecolleté autodeur dicht. Sjokte naar voordeur met in iedere hand boodschappentas plus orchideeënplant in plastic. Smeet planten op grond en sleepte zichzelf en tassen naar binnen. Deed deur dicht.
Op terugweg stonden bloemetjes nog steeds buiten. Ik belde aan.
‘Alstublieft meneer, uw planten hebben het koud.’
Kerel keek me vinnig aan, rukte plastic zakken uit mijn hand en smeet pontificaal deur dicht.
Ik keek naar vitrage waarachter minstens tien gestorven orchideeën stonden. Logisch; bij zo’n stuk chagrijn is gevoelstemperatuur altijd -15. Sprak monter tegen dichte deur: ‘Graag gedaan,’ en keerde om.
Toevallig passerende vrouw schoot in lachstuip. ‘Daar woont zo’n gezellige man,’ schaterde ze. ‘Hij wordt door hele blok Boze Buurman genoemd.’
Dát hielp.

#Help Rosa de winter door

Keek op de week (159)

Rosa

Had zin uit comfortzone te stappen en besloot Nieuwjaarsduik in de Lek te maken in naburig dorp. Samen met stuk of zestig andere idioten. Gekleed in rookworstmuts en badpak (was bang dat door kou mijn bikinibroek op enkels zou zakken) rende ik over het door vrijwilligers aangeharkte strand het ijskoude rivierwater in. Snel door de knieën zakken tot schouders nat zijn en metéén weer eruit.
Alleen in gedachten, hoor. Ben toch niet gek?

Was afgelopen week stem kwijt. Bewaar haar doorgaans op vaste plek. Overal gezocht: onder bed, in koelkast, besteklade, trapkast, tussen cd’s…
Droeg stippentrui maar was allesbehalve in nopjes.
Edoch, Man sprak gniffelend: ‘Stop maar met zoeken, ik kan wennen aan deze stilte.’
Had ik fut gehad, had ik Joris met vleesvork achterna gezeten door gans het huis om hem in zijn kont te prikken tot hij genade riep.
Heb stem terug. Lag bij gevonden voorwerpen.

Lieve lezers. Dit is ikke, Rosa. Ik sta 24/7 aan. Houd inbrekers buiten de deur. Jaag pakjesbezorgers angst aan. Blaf katten uit tuin. Loop heel de dag achter vrouwtjes kont aan in hoop dat er iets uit broekzak of van aanrecht valt. Ikke is zielig, want ik krijg te weinig eten. Niet te doen. Familiehonden wegen vijftien kilo zwaarder. Dat wil ik ook. Stuur mij voer, feestelijk voer! Met veel kunstmatige geur- kleur- en smaakstoffen. Die krijg ik nooit want daarvan ga ik vreselijk ruften. Who cares? Ikke not!
#Help Rosa de winter door!

Pakte pak knäckebröd. Joris heeft liefst per vier stuks verpakt in plastic. (‘Blijven ze knapperiger.’ ‘Niet zeuren, dooreten.’) Ik koop pak met louter losse. Scheurde plots verpakking kapot: alle knäckers in gruzelementen op grond. Keek naar Joris.
Hij draaide zich om en verliet dubbelgevouwen van het lachen de keuken.
‘Ik veeg de kruimels op en gooi alles in jouw kant van het bed!’ dreigde ik.
Man lachte nog harder.
Had hij maar gezegd: ‘Dat durf je toch niet.’

Droomde dat ik zat opgesloten op politiebureau.
‘Weet u waarom u hier bent?’ vroeg agent. Hij ging zitten op enige stoel in vertrek.
Ik zei: ‘Zal weer te hard over de dijk hebben gereden.’
Er klonk een irritante zoemer. ‘Dat is fóut geantwoord,’ sprak agent.
‘Is het een quiz?’ hoonde ik. Stem in hoofd zei: Kakel, houd je waffel, zo kom je nooit op straat.
Agent zei: ‘Als u volgende vraag goed beantwoordt, mag u naar huis. Komt-ie: Noem iets waar u heel goed in bent’
Politieman sloeg mij met stomheid. Had er zichtbaar plezier in.
Begon lukraak dingen te roepen die niet waar waren: ‘Koken. Wielrennen. Hardlopen. Zingen. Voorlezen.’ Na elk antwoord klonk de zoemer. Steeds weer die zoemer.
‘Telefoneren!’ riep ik.
Zoemer. ‘Leugenaar!’ riep agent.
Liep naar het raam en zette tanden in tralies. Ze waren niet van chocola. Wilde mijn cowboylaarsje uittrekken om ermee te slaan maar liep ineens blootsvoets.
‘Eh…doorzetter? Kordaat? Aansteller?’ Telkens die zoemer. Wist opeens mijn eigen naam niet meer. Was malende. Begon door te draaien.
‘Word wakker,’ schudde Man. ‘Je droomt.’
‘Ik mag niet naar huis want ik kan de vraag niet beantwoorden,’ snikte ik.
‘Wat voor vraag?’ vroeg Man verveeld.
‘Waar ik goed in ben.’
‘Je man uit zijn slaap houden,’ bromde hij.
Draaide me om en wist plots het antwoord: blind typen met tien vingers.

Niemand is normaal

Keek op de week (158)

Liep eind van middag met Rosa dorp uit. Wilgen langs smalle pad waren net geknot. Oude man schuifelde ons achter rollator tegemoet. Pluizig wit haar; ingevallen wangen; zijn jas slobberde.
Maakte plaats door in berm te gaan staan en zei: ‘Goedemiddag.’
Man knikte vriendelijk. ‘U bent de eerste die vandaag iets tegen me zegt,’ zei hij.
‘Heeft u behoefte aan een praatje?’
‘Dit beetje aandacht is genoeg. Dank, hoor.’
Had te doen met man.

Ging samen met Roos naar favoriete tent om iets te drinken.
Er zat geen koekje bij verse muntthee. Ik zuchtte.
‘Niet om vragen,’ zei Kind, en wierp me een je-zet-me-niet-voor-lul-blik toe.
‘Heeft u een koekje voor me? riep ik serveerster na.
‘Hoor eens,’ zei ik tegen Roos, ‘ik heb suiker geschrapt, eet nérgens koekjes, maar dit ene speciale exemplaar wil ik.
Kind tuurde ineens aandachtig op haastig gegrepen smartphone. En haar neem je dan mee voor de gezelligheid.

‘Mevrouw, wilt u mij zak winterpeen aangeven? Kan er niet bij,’ vroeg oudere man met blauwe, waterige ogen.
‘Biologische of gewone peen?’ vroeg ik.
‘Gewone. Biologische lopen zo snel uit koelkast.’
‘Ja, moet u ze vanavond stampen.’
‘Stampen vind ik zielig,’ antwoordde man.
Lachten samen om grapje.
‘Ik stamp ze ook niet. Kook ze altijd met groentebouillonblokje.’
‘Groentebouillonblokje?’ echode kerel.
‘Voor de smaak. Gebruik ik in plaats van zout.’
‘Ik moet zoutloos eten! Ben man alleen. Waar liggen ze? Weet niet of ik die blokjes lekker vind.’
Liepen naar reform-schap.
Ik pakte doosje, haalde er twee blokjes uit, gaf ze aan man en legde restant in mijn mand. ‘Ik denk dat u aan een half blokje genoeg heeft.’
Man kon niet uit over mijn geschenk. ‘Wat ontzettend, ontzettend vriendelijk van u.’ Krijgt u nog iets van mij?’
‘Meneer, nu beledigt u me.’
Kerel leek wanhoop nabij.
‘Is grapje,’ zei ik geruststellend.
Vrees dat man klap nog niet te boven is.

Soms ben ik bang dat ik gek zal worden of dat ik krampachtige zenuwtics ga ontwikkelen zoals nagelbijten, knarsetanden of tegels tellen.
Of dat ik net zo impulsief reageer als ik denk. Dat ik zó graag een rotonde linksom wil nemen, dat ik het doe.
En toen las ik in tijdschrift in ziekenhuis: “Iedereen heeft wel iets. De enige normale mensen zijn de mensen die je niet goed kent.”
Iedereen wijkt dus beetje af. Niet gek zijn, dát is pas bijzonder!
Niemand is normaal. Is dat geen fantastisch begin van het nieuw jaar?

Iedereen een mooi, goed, gelukkig en gezond 2024!

Donkere dagen

Keek op de week (157)

Vlist

Een bewolkte en waterkoude dag.
‘Mevrouw, heeft u het niet koud?’ vroeg visser in berm. Hij droeg een muts, legerjas met capuchon, zo’n honderd-zakken-gilet, legerbroek en laarzen. Hij zag eruit alsof hij tijdje dood was geweest, en daarna weer was opgewarmd. Zijn spraak was zangerig; als een Vlaming.
‘Ik wilde hetzelfde aan u vragen,’ zei ik.
‘Mijn auto staat daar,’ wees hij achter zijn rug. ‘Bij stringente kou stook ik de kachel op, en pak koffie. En u op de koersfiets?’
‘Ik wilde om 12 uur van huis en ben om 11 uur begonnen met aankleden.’
De visser schaterde. ‘U heeft het niet koud?’ drong hij aan.
‘Nu ik stilsta.’
We wachtten op het passeren van de vrachtwagen van Campina die bij veehouders melkmachines leegzuigt. De plaatselijke weg was smal. Het tegemoetkomende verkeer stond in passeervakken of reed achteruit terug naar de volgende.
‘Komt u helemaal uit België om hier te vissen?’
‘Valt mee, ik woon onder Antwerp. Ik kom om te snoeken. Nog niets gevangen.’ Hij grimaste.
In stilte juichte ik.
De melkwagen reed langs. De polderweg trilde.
‘Ik kan weer,’ zei ik.
‘Er komt nog een trekker aan.’
‘Daar pas ik langs.’
‘Stalen zenuwen?’
‘Kwestie van wennen.’

In ons rivierdorp zit niet zomaar een bloemist maar een heel tolerante. Opgevoede honden mogen mee naar binnen. Vroeg me af wat onder opgevoed valt.
Rosa zag namelijk bloemenvaas zonder bloemen maar met water en begon er uit te lebberen.
‘Logisch,’ zei bloemist, ‘zoiets lekkers krijgt ze thuis niet.’

Bij diepvrieskasten stonden twee vrouwen uit hogere prijsklassement. Hun gezichten een schilderij met – zoals Toon Hermans placht te zeggen – rond hun ogen de betere kringen.
‘Wat ik niet begrijp,’ zei vrouw in zwarte kledij tegen haar in grijs gehulde vriendin, ‘is dat Freer en ik ieder jaar ruzie krijgen vanwege de kerstboomlampjes. Die dingen raken in de knoop en als de kluwen is ontward, branden ze niet!’ Na deze opmerking wrong vrouw zich voor mij langs, trok diepvriesdeur open en klauwde er zak dikke Vlaamse frieten uit.
Terwijl ze zag dat ik stond te wachten, gooide ze deur voor mijn aangezicht dicht. Grijze vriendin zuchtte, en stelde voor ieder jaar nieuwe lampjes aan te schaffen.
Ik pakte zak kreukelfriet uit kast, wilde verder lopen, maar dames blokkeerden als twee sumoworstelaars het pad. Wáren het maar worstelaars. Had ze met de stare opzij gekeken.
Kreeg zin om in deze vredelievende periode het vel van hun hielen te rijden maar dat is lastig wanneer je inkopen doet met sleurmandje.
‘Mag ik er even langs?’ vroeg ik; mijn toon aangepast aan de temperatuur van de patatzak.
Vrouwen deden minzaam stap opzij. Voordat ik erlangs glipte, zei ik: ‘Wikkel kerstlichtjes om een stevig stuk karton, en voordat je ze er volgend jaar afwikkelt, eerst even de stekker in het stopcontact steken.’
Monden van vrouwen vielen open. Paste geen zak friet in. Had ik nou maar twee dozen frikandellen uit vriezer gepakt. Had ze er tot voorbij hun huig zó ingeschoven.

‘Uw slaappillen zijn niet leverbaar, mevrouw Kakelbont,’ zei apothekersassistente.
Wenkbrauwen schoten van verbazing in mijn haarscheiding.
Ze vervolgde: ‘In heel NL zijn ze op. Zelfs de digitale apotheek is uitverkocht. De fabrikant heeft problemen en de pillen zijn pas weer leverbaar in februari.’
Ja, dan hoeft het niet meer…
Thuis ben ik maar even in de stabiele zijligging gaan liggen.

Schaatsen bij de Vlist

Hunkerende billen

Keek op de week (156)

Droomde dat ik door Oudewater wandelde. Had het koud en knoopte jas dicht.
Politieagent hield me staande. Hij droeg een bril met jampotglazen waar merkwaardige schroefjes uitstaken.
‘Mevrouw, wat draagt u een mooi hemd,’ zei diender. ‘Ik kan met deze bril overal doorheen kijken.’
En dan kijkt hij naar mijn hemd? Was er boven bij die man een draadje los geschoten?
Zei: ‘U bevindt zich op de openbare weg en schendt mijn privacy. Heeft u daarvoor een bevel?’
‘U doet onmiddellijk beleefd, anders neem ik u mee naar het bureau!’ waarschuwde agent
Ineens stond mijn auto naast me. Of ik naast mijn auto. Stapte in, zei: ‘Aan de kant, alstublieft, ik ga naar huis.’ Had nog een advies voor agent: ‘Ga iets nuttigs doen met uw bril. Kijk in welke huizen dieren/mensen worden mishandeld en doe daar iets aan, in plaats van onschuldige burgers lastigvallen. Ga respect verdienen. Van mijn belasting wordt uw salaris betaald.’
Dacht bij wakker worden diep beschaamd: ik ga ook met ie-der-een de discussie aan.
Stem in mijn hoofd zei: als ze jou met rust laten, val jij toch niemand lastig?
Was het volledig met mezelf eens.

‘Ga je sluiten?’ vroeg ik aan kassière. Vroeg dat want veel kassamedewerkers willen dat doen zodra ik in beeld verschijn.
Kassajuffrouw schudde haar hoofd dat strak stond van rampspoed en verveling.
Ik schatte haar hooguit twintig. Haar gezichtsuitdrukking had ze aangepast aan haar sluike, zilvergrijs geverfde haar. Als ze al iets uitstraalde was het: ik wil naar huis. Komst van klant ís ook lastig te behappen in supermarkt.
Ze zei boe noch bah. Reageerde niet op mijn ‘Goeiemiddag.’ Vroeg niet: ‘Wilt u pinnen? Spaart u zegeltjes?’
Na afrekenen, viel mijn oog op haar naamkaartje. Oh boy, er stond: Joy.
Mijn tong vloog bijna uit bocht maar wist slippartij te voorkomen. Wenste Joy een gezellig dag. Kon ze goed gebruiken.

Ging naar tandarts want had kiespijn. Wilde het liefst onder narcose plaatsnemen in stoel.
‘U denkt dat u gaatje heeft?’ vroeg tandarts. ‘Het kan ook openliggende zenuw zijn,’ sprak ze me moed in.
Knikte in doodsangst, ging in stoel zitten en opende mond. Overwoog aan assistente te vragen of zij mijn hand wilde vasthouden doch sprak mezelf streng toe: groei op!
Tandarts vroeg: ‘Doet dit zeer?’ en spoot koude lucht tegen bewuste kies.
Zeer? Verrékte zeer!
‘De hals van uw kies ligt bloot. Eigen schuld, u heeft te hard gepoetst. Ik ga ‘m dichtplakken voor u.’ Ze pakte accuboormachine met lange naald en stak die in tandvlees. Voelde niets en ook niets van behandeling.
Ik leef nog! juichte ik inwendig toen ik pad verliet.

‘Had jij die ook maar, hè?’ zei Man glimlachend.
Geestelijk verfoei ik stoelverwarming in zijn auto maar mijn billen hunkeren ernaar.
‘Het kán,’ zei Joris. ‘Gewoon over je autostoel heen.’
Gul als altijd, is slechts één woord is voldoende. Ja, of graag.
Maar nee, halsstarrig houd ik het bij een Spartaans zitvlak. Net zoals ik me iedere ochtend met koud water was. En weerstand bied tegen elektrisch dekentje aan voeteneind van bed. Dat kan allemaal nog wanneer ik oud ben.