Keek op de week (188)
Langs wandelpad dorp waren wilgen geknot. Mijn vingers kriebelden toen ik meterhoge berg tenen zag. Te kort en dun voor verkoop; ideaal voor iets anders. Pakte wilgenteen en wikkelde er cirkel van. Na 12 tenen begon het ergens op te lijken: een krans. Bij teen 13 – ik had het kunnen weten –liep lokale zeurpiet langs.
Wilde iets gezelligs zeggen tegen oude man met teckel, maar moeders zonnestraaltje was me voor: ‘Dat is van de overheid.’ Waarbij hij keek alsof ik iets crimineels stond te doen.
‘Wat verstaat u precies onder de overheid?’ vroeg ik.
Wist die man veel. Hij wilde alleen pruttelen. ‘Het is van de overheid! Alles wordt verkocht.’
‘Wilgentenen worden helaas versnipperd. Heeft u bij de belastingdienst gewerkt?’
Toen waren rapen helemaal gaar. Kerel spuugde woorden uit: ‘In mijn ogen bent u een dief!’
Weet je wat fijnste is aan dit formaat teen? Ze zwiepen als zweepje.
Maakte eens van (dikke) wilgentenen en touw, een stoel met hoge rugleuning. Erop een kussen van kippengaas en mos. Zette stoel midden in achtertuin. Na twee maanden groeiden sprietjes aan stoel. Ruim jaar later begonnen stoelpoten op heuse boompjes te lijken.
‘Jij altijd met je leuke ideeën,’ klaagde Joris, en zaagde stoelpoten om.
Overblijfsel zette hij – de goeierd – op op maat gemaakt houten vlonder bij schutting. In zomer gaat Lathyrus van buren vreemd en hebben wij bloemenstoel.
Eind oktober 2024 kieperde ik papierton leeg op straat. Hopend dat ik tussen oude kranten, post, en reclamefolders het 7 sterren doorlooppuzzelboek van mijn vader zou vinden. Tevergeefs. Leefde in voortdurende staat van ontkenning: puzzelboek met vertrouwd handschrift zou ergens zijn.
Vond het dit weekend – bij opruimen van mijn vaders spullen – in laatje.
Geluk is iets hebben wat met geld niet te koop is.
Hoorde Joris trap af komen lopen, en wilde geintje uithalen. Stond op en ging achter keukendeurdeur staan. Wanneer hij binnen stapte, zou ik boe roepen. En hij niet schrikken. Het is hard werken aan huwelijk, hè?
Joris stapte inderdaad binnen. Daar stond ik: – dankzij te lage bloeddruk – voorover gebogen met mijn handen op knieën.
‘Bestudeer jij de vloer?’ vroeg Man.
Zei schuddend van lach: ‘Wilde je laten schrikken, maar ik stond te snel op. Wil je thee?’
Liep naar waterkoker en stootte met voet tegen Rosa’s waterbak. Plens water spoelde over rand mijn pantoffel binnen.
‘Als ik iets vies vind, is het een natte sok,’ jammerde ik.
Man wierp zich tegen aanrecht en schaterde: ‘Karma!’
In ons dorp woont enige, echte, originele Jan Smit. Blond en achttien jaar. Hij selecteert locatie voor ieder optreden zorgvuldig: bij AH, langs fietspad, gebouw de Tuinfluiter of pleintje voor chocolaterie.
Jan pakt telefoon, kiest iets uit Smits repertoire en zingt mee. Met overgave en sprankelende ogen. Iedereen zwaait naar Jan, en Jan zwaait terug.
Zijn grootste wens: meedoen met Jostiband – een orkest van muzikanten met verstandelijke beperking – en wereldberoemd worden.
Houd moed, Jan!

De Tuinfluiter