Keek op de week (97)
Mooie dag. Zon scheen. Had geslapen (vouwen van kussen stonden nog in gezicht,) stralend gemoed, en een niet opkruipende onderbroek. Zeldzame combinatie.
Liep langs hoektuin die om door ringetje te halen is. Niet zo fraai als tuin van bloghovenier Menck maar wel met doorkijkjes, stelling met terracottapotten, bloeiende planten… Boven tuindeur was hoefijzer gespijkerd voor geluk. Gaf vrouw die erin aan werk was compliment: fleurige tuin met aparte bloeiers; altijd hard aan het werk.
‘Dat zou iederéén moeten doen!’ riep vrouw op vinnige toon. Ze keek of ik had gezegd dat ze dagelijks twee citroenen moest eten.
Dat iemand met beeldige tuin, zó lelijk kan kijken en klinken…
Vergevingsgezind dacht ik: wellicht heeft vrouw slecht geslapen en TenaLady ondersteboven in onderbroek gelegd.
Vriend van Roos sleep onze keukenmessen. Dermate accuraat dat ik bij berijden (hahaha!) van mijn salade, tijdens hakken van ongebrande noten, stukje wijsvinger met nagel raakte. (Typ dit met negenenhalve vinger.) Door salade gehusseld. Smaakte net als anders.
Vermeldde voorval aan Roos.
‘Oh mam, is het erg?’ appte ze geschrokken.
‘Nah. Pleistertje. Heb nog negen vingers,’ stelde ik Kind gerust.
Droomde dat ik cadeautjes kreeg van Vriendin. Keurig ingepakt. En veel! Begreep niet waarom ik die kreeg. Had al zo lang niets van haar gehoord. Was ze nog steeds op vakantie? Hoe kwamen haar cadeautjes dan bij mij?
Wist het toen ik wakker werd. Moeder van Carolien is haar huis aan het leegruimen en bracht vorige week e.e.a. voor me mee. Waaronder ovenwant bedrukt met vuurtoren. Een gebruikte met vlekken. Als ik m’n hand erin stop, is het net of Vriendin dichterbij is.
Voor ingang AH stond aantal studenten in rode hesjes die Telegraaf trachtten te slijten. Veertiger met pafferig gezicht in hesje stapte op mij af. Schudde luidkeels nee en liep door. Hesjes veroorzaakten filevorming bij in/uitgang en ik moest afstand houden.
Zelfde kerel – een krant in zijn vlezige handen – vroeg: ‘Mevrouw, wilt u een Telegraaf?’
‘Nee, dank u.’
‘Waarom niet?’ informeerde hij.
‘Nee is ook een antwoord.’
Hij stapte dichterbij.
‘Blijf. Uit. Mijn. Buurt!’ dreigde ik.
Na boodschappen, zelfde veertiger. ‘Mevrouw, waarom wilt u geen krant?’
In plaats van rot op te zeggen, zei ik coulant: ‘Omdat ik om mijn reputatie moet denken.’
‘Hééft u die dan?’ vroeg kerel.
‘Zolang ik niet met u samen gezien wordt wel.’
‘Heel goed, mevrouw!’ hoorde ik achter me onbekende man in overbekend accent zeggen. Tegen krantenman: ‘Pleurt toch op, man! Ben je wel goed bij je harses? Als je die vraag aan m’n vrouw had gesteld, had ik je de tyfus geslagen. Ik wilde best een krantje, maar douw ‘m nou maar in je hol!’
Goedkeurend dacht ik: zoiets kan alleen een Rotterdammert zeggen.
Veertiger stak z’n middelvinger op.
‘Zeker de grootte van je lul. Pinkeltje!’
Liep gniffelend naar m’n fiets.
Twéé dagen lang speelde liedje in hoofd. Nummer dat ik – pak beet, laat los – dertig jaar niet op radio of elders heb gehoord.
Werd er beroerd van. Sloot ogen en concentreerde me. Haalde in gedachten CD uit speler, stopte CD in doosje, doosje dicht, in lade, lade dicht. Klaar.
Cecilia! You’re breaking my heart…galmde mijn binnenkamer. Wel verdraaid! Andere tactiek. Muziek opzetten. Beviel me goed tot ik stilte wenste.
Cecilia! You’re…
Wéér dat klerewijf. Wat een terreurdeuntje!
Wees verstandig, klik er niet op of zet je geluid uit!