Het gouden paasei

Moeizaam haalt ze een zware boodschappentas van haar fietsstuur en sjouwt ‘m de trap op. Haar knieën kraken bij elke tree, maar als ze aan de lekkere dingen denkt die ze voor haar kinderen en kleinkinderen gaat koken, is ze bij voorbaat gelukkig, en neemt ze haar gammele lichaamsonderdelen voor lief.

Bovenaan de trap, hijgend, pakt ze de sleutel en opent de voordeur. De deur klemt door de grote stapel post, kranten en folders op de kokosmat. Ze bukt en veegt alles op een hoop. Haar oog valt op de voorpagina van de krant: “Vandaag gaat hij vallen: anderhalf miljoen ballen!”

Zij heeft nog nooit geluk in het spel gehad, maar dat was vanwege haar geluk in de liefde. Toch heeft ze drie lootjes gekocht, maar waar heeft ze ze gelaten? Onderweg naar de tweede boodschappentas, loopt ze nadenkend de trap af en duwt de buitendeur open. Ze rommelt wat in een fietstas. Tussen oude kassabonnen, lege plastic zakjes en een bonuskaart, ziet ze drie goudkleurige vodjes papier in de vorm van een ei liggen. Zo’n verfrommelde toestand! Ze zou zich bijna schamen als het winnende lot daartussen zou zitten. Met de troostprijs van 10.000 euro zou ze de koningin te rijk voelen: nooit meer aanbiedingen aflopen, geld overhouden voor een dagje uit…

Haar gedagdroom wordt onderbroken door een joviale begroeting. ‘Oma!’
‘Ha Matthijs!’ roept ze blij, en ze loopt ‘m tegemoet. Ongewild verslapt haar greep op de lootjes en ze vallen op de grond. Ze zal ze zo oprapen, het belangrijkste eerst. Pontificaal geeft haar kleinzoon haar op elke wang een dikke zoen. Zomaar op de openbare weg; tel uit je winst! Dergelijke gebaren van een puberkleinzoon koestert ze.
‘Ik draag uw boodschappentas wel naar boven, oma,’ biedt Matthijs aan.

Te laat denkt ze aan de lootjes. Ze zijn al meegenomen door een zacht briesje, fladderen naar boven en zwieren in golvende bewegingen omhoog naar de dakrand. Zonder spijt kijkt ze ze na. Zelfs met de hoofdprijs kan ze haar overleden man niet terug kopen. Hij was en blijft onbetaalbaar.

Hansje Pansje kevertje

‘Wat is je vraag voor deze Innerlijke Reis?’ vraagt Tanja, de natuurgeneeskundig therapeute.
Ik zeg dat ik een bouwlamp wil richten op mijn chronische vermoeidheid.

Bij zo’n Reis pak je gebeurtenissen aan die op je harde schijf staan opgeslagen. Zoiets als een “reset.”
Ik word al ziek/zwak/misselijk bij de gedachte. Het liefst zou ik ‘m onder narcose ondergaan maar ik moet juist naar mijn gevóel toe. Een zware opgave. Ik zie het maar als een potje worstelen met mezelf.
Het is een soort geleide meditatie: ogen sluiten, lichaam ontspannen en een trap met tien treden afdalen. Ik mag zelf een vervoermiddel en een bestemming kiezen.

Ik parkeer mijn Mini Cooper op het strand en stap uit. Het is koud en bewolkt. Met mijn rug sta ik tegen het prikkeldraad van het duin. Voor me strekt zich het strand en de eindeloze zee uit. Er is geen levende ziel te bekennen.
‘Hoe voel je je?’ vraagt Tanja.
‘Opgesloten,’ zeg ik.
‘Waarom voel je je opgesloten?’
‘Door de vermoeidheid in mijn lichaam.’
‘Waar wordt die door veroorzaakt?’
Meteen voel ik een dreun van eenzaamheid en pak met twee handen de stoelleuning vast.
‘Wat gebeurt er?’ vraagt T.
‘Zo raar,’ zeg ik, ‘ik dacht dat ik viel.’
‘Waar wordt de vermoeidheid door veroorzaakt?’ herhaalt ze.
‘Eenzaamheid, verdriet en onveiligheid.’ Ik som het op alsof ik de antwoorden van een kaartje lees. ‘Ik voel me nog alleen-der-der op de wereld dan Remi,’ voeg ik eraan toe.
Dat boek moest ik vroeger lezen en herlezen. “Het is zó mooi,” vond m’n moeder, en ik maar janken.

Stuk voor stuk moet ik de gevoelens groter maken. Een deksels karwei.
Bij binnenkomst had ik de doos tissues al zien staan die Tanja voor me had neergezet voor het geval mijn traanbuizen gaan jeuken. Ik háát tissues.
Ik voel me zwaar; alsof de zwaartekracht me tegen het zand wil drukken. En zwart. Alles in mij is zwart.
‘Hoe krijg je dat eruit?’ vraagt T.
‘Door onweer,’ zeg ik. Zo langzamerhand kijk ik nergens meer van op.
‘Maak er een wervelende show van!’ moedigt de therapeute me aan.

Ik maak er apocalypserig rotweer van. Het knettert, het flits, het rommelt en dondert. Inktgrijze wolken laten roffelend hun lading vallen. Ademloos en zeiknat sta ik eronder en geniet. Dan laat ik repen blauw in de lucht langzaam dichterbij komen.
En daar is de zon. Ze schijnt op m’n gezicht en in een mum van tijd ben ik droog. Ik voel me net Hansje Pansje kevertje. Al het zwart in mij is in één keer weg; wat een feest! Ik voel me zo licht als een veertje.

Ineens ben ik weer omhuld door duisternis. Er dringt zich een groeiende berg irritatie in me op. Wat nou weer?
‘Waar ben je nu?’ vraagt T.
Goeie vraag…
Met duim en wijsvinger doe ik een aansteker na: het geeft een glimpje licht. Genoeg om te zien dat ik in de donkere kelder onder ons huis in Rotterdam sta. Waar het altijd donker en vochtig was en grote spinnen zaten. Een druk op de lichtknop leverde 20 seconden zicht op; daarna floepte het automatisch uit. Te weinig tijd om naar de trap naar boven te rennen. Doodeng vond ik dat als
kind. Maar ik ben geen kind meer, en niet meer bang voor spinnen of duisternis! Op de tast vind ik de deur naar de binnentuin. Ik trek ‘m open. Zonlicht prikt in mijn ogen en ik zie dat het goed is.

De heks van Hans en Grietje

Keek op de week (30)

Het was dringen bij kaaskraam op de markt. Moeder zei tegen kleine jongen: ‘Ga wat lekkers kopen bij stroopwafelkraam,’ en stopte geld in z’n knuistjes.
‘Waar dan, mam?’
‘Aan de overkant. Daar, achter het boord in de hoek,’ wees ze.
Ventje deed paar stappen en bleef weifelend staan. Keek naar overkant van markt alsof het overkant van de wereld was.
Ik liep naar ‘m toe en vroeg: ‘Zal ik met je meelopen?’
Ventje hield acuut handen met grijpstuiver op z’n rug. Was deze stokoude vrouw de heks van Hans en Grietje? Of wilde ik alleen z’n geld afpakken?
‘Je hoeft me geen hand te geven. Loop gewoon mee,’ stelde ik voor.
Knaapje knikte kort. De lefgozert.
Bij stroopwafelkraam was het opstellen in rijen van vier. Laveerde jongen tussen volwassenen door, zette ‘m pal voor neus van bakker en zei: ‘Deze kerel heeft ont-zet-ten-de trek. Mag hij voor één keer voor?’
Dat mocht.

Zoiets fijns meegemaakt. Mijn vingers staan in brand het te vertellen. Mijn boek was uitverkocht en heb derde druk besteld! Helaas geen herziende uitgave dus lezers zullen het met foute nummering in inhoudsopgave moeten blijven doen.

Sinds maart loopt Roos drie dagen per weer stage in Haarlem. Onder mom: wat je ver zoekt, is lekker.
’s Ochtends 5.45 uur jaagt Man haar met vleesvork uit bed.
06.15 rijden ze weg.
Kind ontbijt en doet make-up in auto. Pakt in Den-Haag trein naar Schiphol, stapt aldaar over op andere trein en vervolgens met bus naar eindbestemming.
Is laaiend enthousiast over bedrijf, “collega’s” en werkplek, maar man, man, die terugreis met OV naar huis.…
Zaterdag vroeg op om naar haar werk te gaan.
‘Ben je moe?’ vroeg ik ’s middags, kijkend naar haar wallen.
Wie? Zij? Huh! Ze ging boven even sporten. Kon dat nog voor het eten?
Welja, tijd zat.
Wat was het stil…Ik ging eens kijken.
Ach gut, was ze onderweg naar de zolder gestruikeld over ons bed en erop in slaap gevallen.

Hing gemoedelijk tegen Lief aan op bank met voeten op tafel. Op tv bewoog de toestand van de wereld.
‘Wat heb jij aan?’ vroeg Joris.
‘Kleren,’ zei ik.
Man, narrig: ‘Wat zit daar?’ en wees met wijsvinger.
Wist wat hij bedoelde maar deed of ik gek was.
Joris’ drukte wijsvinger in mijn linkerknie. ‘Een! Gat! In dit huis geen spijkerbroek met gaten!’
‘O, en jouw klusbroek dan,’ hoonde Kind vanaf de canapé. ‘Daar komt heel je knie doorheen!’
‘Daarvoor is het een klusbroek,’ kaatste Man.
‘Ha! Dus je geeft het toe!’ riep Roos voldaan.
Trots sprak ik: ‘Schat, mensen kopen spijkerbroeken met twee sneden op de knie alsof ze allemaal hetzelfde ongeluk hebben gehad. Dit gat is pure slijtage.’
Joris verloor belangstelling voor journaal. Jutte Rosa op: ‘Kom, we gaan naar buiten!’
Rosa trok één oog open en liet het onmiddellijk dichtvallen.
‘Wat een huishouden. Echt nie-mand luistert naar me,’ bromde Joris.
‘Is toch nooit anders geweest?’ wreef Kind erin.
‘Waarom zijn jullie het altijd met elkaar eens?’ informeerde Man.
‘Simpel,’ zei Roos, ‘omdat we altijd gelijk hebben.’

Durban, bloesems en oordoppen.

Keek op de week (29)

Vroegah – toen wij nog portiekwoning in Rotterdam huurden – wilde mijn moeder het voorjaar in huis halen. Toog daartoe met keukenschaar naar gebloesemde bomen. Een hele tippel. Zette thuis afgeknipte roze takken tevreden in vaas.
Haar gelaat betrok: zij snufte iets. ‘Een pislucht,’  sprak ze rillend van afschuw. Haar neus volgend, kwam ze uit bij de lieflijke bloemen op tafel waaruit als toetje een oorwurm kroop.
Voorjaar verdween voorgoed in de vuilnisemmer.

Liep slaapkamer in en zag dat iemand mijn kussen opzij gesmeten had. Aan manier waarop kon dat door slechts één iemand gedaan zijn.
‘Wat heb jij gedaan?’ vroeg ik Rosa.
Hond keek me met omfloerste ogen onschuldig aan.
Ik trok mijn dekbed opzij op zoek naar m’n oordoppen. Nada.
Keek onder bed. Niente.
‘Waar zijn mijn oordoppen, nou?’ vroeg ik hardop aan mezelf.
Als antwoord roffelde Rosa’s staart zacht op de grond terwijl ze haar bek aflikte.
Gafferdamme, ze heeft ze opgevreten!
Eén troost: Oost-Indischer doof dan ze is, kan ze niet worden.

‘Mijn vriend heeft een Alfa Romeo, een sportuitvoering,’ vertelde kapster. ‘Daar rijd ik in als we ergens naartoe gaan. Ben voorzichtig met parkeren bij stoepranden maar raakte onlangs toch trottoir. Vriend boos, want kras op de velg. Hij heeft twee dagen tegen me gezwegen. Ik liet de velg repareren en vroeg daarna of-ie weer kon lachen.
Reed-ie afgelopen week voorkant van auto in puin. ‘Moet ik nou drie weken m’n mond tegen jou houden?’ vroeg ik. Hij gaf toe dat zijn reactie overdreven was geweest.’
‘Nou, zoiets zal mij niet gebeuren!’ riep ik stoer. Moest schreeuwen want was nogal herrie.
Had amper opmerking geroepen of alle droogblaasapparaten zwegen.
‘Oh nee?’ vroeg kapster.
Er viel lange, akelige stilte. Een ieder hield haar adem in.
‘Nee, ik mag niet rijden in auto van m’n man.’
Vreugde alom was groot.

Ontving via Postcrossing kaart uit Durban, South-Africa. Van ene Frank met absolutely terribel handwriting. Oplossing: typed message van liefst 22 regels. Over zijn outstanding life en magnificant house; his job at High Court met huge salary. Hij doet dagelijks workouts in zijn eigen gym at the George Club. Op www punt.nog.iets staan great pictures van hem. Hij sluit every day af met kijken naar sunset op zijn private beach, lurkend aan glas Cabernet whatever. Only: he is so very lonely.
Heb Frank bedankt voor wat mij meest imponeerde: de postzegel met olifant.
It’s true. 

Eén-en-twintig!

31 maart 1996.
Zondag 23.00 uur breken mijn vliezen op de wc. Mijn tot barstens toe gezwollen buik heeft z’n langste tijd gehad. In bed heb ik direct weeën en blijf heel de nacht wakker. Man niet. Hij stapt in bed en valt acuut in coma; een enorme steun.

1 april 1996.
9 uur. Daar is de verloskundige. Ze vraagt om de hoeveel minuten ik weeën heb en rent weer weg. ‘Tot 12 uur.’
Tot 12 uur? Duurt het nog zo lang?

12 uur. De VK komt, voelt en gaat weer weg. ‘Tot 15 uur!’
Tot 15 uur? Ik kan haar wel sláán.
Man zegt: ‘Ik ga eten. Wil je ook een boterham?’
Echt hè? Ik verkeer in barensnood en hij denkt aan eten.

13 uur. Mijn vader komt een extra pak kraamverband brengen.
Door de continue lekkage ben ik er doorheen.
‘Het valt niet mee, hè?’ zegt-ie.
En dat vertelt-ie me nu pas!

15.30 uur. De VK komt en blijft. De kraamhulp verschijnt ten tonelen.
Ik weet niet meer hoe ik de weeën moet opvangen. Tevergeefs probeer ik alle standjes uit.

17.00  uur. Ik ben kapot. Ik kap ermee! Ik stuur iedereen de deur uit. Ook Joris. Vooral Joris: ‘Het. Is. Jouw. Schuld!’
Ik kijk intimiderend maar iedereen blijft.
‘Nu moet het binnen een uur geboren worden anders moet je naar het ziekenhuis,’ dreigt de VK.

18.00 uur. Mijn gezicht en kleren zijn drijfnat. Ik pers alsof mijn leven ervan afhangt. Ik doe net of ik moet poepen, maar dan anders.
‘Wil je het geboren zien worden?’ vraagt de kraamhulp. ‘Dan pak ik de spiegel uit de badkamer.’
‘Alsjeblieft niet.’

18.40 uur. Ik beval op de grond in de slaapkamer. Er verschijnt een hoofdje met navelstreng om de nek.
‘Doe maar even rustig aan,’ adviseert de VK.
Net nu ik een lancering in gedachten had.

18.45 Ik ben moeder! Maar van wie?
Alle drie kijken ze met obsessieve interesse tussen mijn benen.
Ik hoor en zie niets, en word op zes verschillende manieren zenuwachtig.
‘Ze (!) krijgt zuurstof,’ zegt Joris geruststellend.

Dan een brul en er wordt iets op mijn buik gelegd.
Wat is dat? denk ik. Oh ja, een baby! Door de pijn was ik vergeten waar ik mee bezig was.
‘Ik doe het nóóit meer,’ zeg ik hartgrondig tegen de VK.
‘Dat zeggen ze allemaal,’ lacht ze.
‘Maar ik meen het,’ werp ik tegen. ‘Hecht mij maar met schrikdraad.’
‘Meid, je bent een wonder. Bevallen van een negenponder zonder knip of scheur.’

Ik kijk naar mijn levende kunstwerk: een meisje met rood haar en een verkreukeld gezicht. Ik heb het gevoel alsof een loc met 67 goederenwagons over me heen is gereden, maar ze is het waard.

Lieve Roos ♥ de wereld werd pas mooi met jou erbij.
Van harte gefeliciteerd met je éénentwintigste verjaardag !