Rosa is me er eentje.
’s Nachts sliep ze in haar bench tot een uur of drie, vier en begon dan te piepen. Eerst holden we met haar naar buiten zodat ze een plas kon doen. Eenmaal buiten beperkte ze zich tot snuffelen.
We trapten er niet meer in en zeiden: “Negeren,” tegen elkaar.
Wij hielden het lang vol.
Rosa nog langer. Haar piepen werd hoger, luider en ging uiteindelijk over in langgerekt gehuil.
We uitten onvriendelijke bewoordingen die Rosa dan weer feilloos negeerde.
Ik was in staat haar alles te geven: kipkluifjes, aufwiederschnitzels, een leverworst of gehaktballen. Als ze haar bek maar hield. De wetenschap dat ze het lekkers als beloning zou zien én het verorberen slechts vijf minuten stilte zou opleveren, hield me tegen.
Rosa bleef er florissant uitzien, wij zo moe als een hond.
Toen, op een nacht, laaide er zo’n primitieve vijandigheid in me op dat ik haar ’s nachts uit de bench de woonkamer in joeg. Het liefst had ik een toffel naar haar hoofd gegooid, maar – ook al ben ik zo opgevoed – zo doe ik niet.
Rosa sprong op de tweezits met kleed, rolde zich op, slaakte een diepe, diepe zucht en sloot direct haar ogen.
Ik trippelde terug naar mijn mandje boven. Manlief keek me gealarmeerd aan: wat heb je nu weer gedaan? Maar het ging goed: ze bleef stil.
En ze blijft stil. Totdat…
…wacht, kom even wat dichterbij, het is nogal genant… totdat ze mij boven op de wc (!) hoort plassen. Dan begint ze te janken met het volume op tien, want: er is er één wakker, hoera, hoera, en ik kan wel horen wie dat is….
Ik heb geprobeerd mijn strakke straalstroom in te dammen tot een miezerig stroompje maar zelfs dat hoort ze.
Voortaan maar op een emmer plassen. Nog een geluk dat ik ’s nachts nooit een grote boodschap hoef te doen…
De bench is weg en ik heb mijn schrijfplekje in de keuken weer terug 🙂