Vampiers en een luistervink

Keek op de week (137)

Waar ik de afgelopen twee jaar zat? Voornamelijk in mijn hoofd en op een smal racezadel.
Ben tevens draaideurpatiënt geworden in het Erasmus MC. Geweldig gebouw als je van zoektochten houdt en graag overdekt 10.000 stappen zet. Zijn daar gek op bloedprikken. Net vampiers. Zei laatst tegen bloedprikster: ‘Hoop dat er nog wat in zit.’
‘Bent u bang voor bloedprikken?’ vroeg ze.
‘Nee hoor.’ Zenuwen in mijn linkerarm zijn onderhand dood.

Het was fijn. Mieters. Jottem. Ging vorig jaar november met Roos in Ahoy Rotterdam naar David Bowie-concert. (Na twee jaar wachten vanwege dat cut-virus.)
Victor Bijlo praatte muziek aan elkaar. Zo schreef Bowie Life On Mars. Een fantastisch nummer. ‘Barbra Streisand heeft één keer Life On Mars gezongen,’ vertelde Bijlo. ‘Als er al leven op Mars was…dan daarna niet meer.’

Roos en vriendin Suus bespraken samenwoonperikelen. Zij aan zij op de driezitsbank; ik zat met laptop aan eettafel. Kunst is doen of je afwezig bent.
Suus zei: ‘Ik vroeg Rick of hij was wilde ophangen. Wat deed-ie? Pakte T-shirt – verfrommeld als bal – uit automaat en legde die zo op droogrek. Snap jij dat nou? Toen ik zei: je moet dat shirt eerst uitslaan en aan knijpers ophangen, zei hij: als je het zelf beter kan, doe je het voortaan zelf.’
Roos produceerde meelevende geluiden. ‘Weet je wat Dirk doet?’ klaagde ze. ’s Ochtends na het douchen gooit hij zijn gebruikte handdoek op de grond en laat ‘m liggen. Ik vroeg waarom. Hij zei: Vanavond na het douchen gebruik ik ‘m weer. Ik vroeg: is het dan niet handig als-ie droog is? Misschien wel, zei hij.’
‘Ongelofelijk. Rick trekt zijn sokken uit en als opgerolde ballen gooit hij ze in de wasmand. Die worden zo toch niet schoon? Hij haalde zijn schouders op.’
Ben blij dat ze dit leed samen kunnen delen.

‘Wat is er?’ mompelde ik. Sliep ik eens, deed Man het licht aan.
‘Een mug!’ riep hij getergd. ‘Hij vliegt constant bij mijn hoofd.’
‘ZIJ. Alleen vrouwtjesmuggen zijn bloedzuigers,’ verbeterde ik hem.
Joris had wel wat anders aan zijn hoofd dan biologische correctie. Wapperde met gordijnen. Tuurde muren af. Zonder bril, zonder resultaat. Stapte weer in sponde. ‘Dat kreng komt weer zodra ik lig,’ gromde hij.
Ideaal, zo’n bliksemafleider in bed. Muggen vinden hem een lekker ding.

Doe vaak spelletjes met Rosa. Hond lag boven op overloop vlak bij trap. Ik stond op trap, op ooghoogte met hond. Drukte op neus en maakte toetergeluid. Kriebelde onder haar kin. Pakte om de beurt haar poten “af.”
Staart maakte overuren. Stopte ineens met kloppen, hond sloot ogen en nieste vol in mijn gezicht. Iemand die lieve bruine hond wil? Onlangs APK-gekeurd. Garantie tot het tuinhek.

Las in blad van NTFU (Nederlandse Toer Fiets Unie) over Bunker 599. Onderdeel van Nieuwe Hollanse Waterlinie. “Een uniek doormidden gezaagd exemplaar dat aan voet van eeuwenoude dijk tussen Everdingen (Lek) en Leerdam (Linge) staat. Een diamantzaag had vier weken nodig om door metersdikke beton te komen.”
Dáár wilde ik naartoe. Maakte fietsroute, voer over naar Kinderdijk en fietste richting Culemborg. Kneep ter hoogte van snelweg A2 in mijn remmen en nam kijkje. Fascinerend.

Gruzelementen

Keek op de week (122)

Bonrepas – Vlist

Een bewolkte en winderige dag. Waterkoud.
‘Mevrouw, heeft u het niet koud?’ vroeg visser in berm. Hij droeg een muts, legerjas met capuchon, zo’n honderd-zakken-gilet, legerbroek en laarzen. Hij zag eruit alsof hij tijdje dood was geweest, en daarna weer was opgewarmd. Zijn spraak was als een Vlaming.
‘Ik wilde hetzelfde aan u vragen,’ zei ik.
‘Mijn auto staat daar,’ wees hij achter z’n rug. ‘Bij stringente kou stook ik de kachel op, en pak koffie. En u op de koersfiets?’
‘Ik wilde om 1 uur van huis en ben om 12 uur begonnen met aankleden.’
De visser schaterde. ‘U heeft het niet koud?’ drong hij aan.
‘Nu ik stilsta.’
We wachtten op het passeren van de vrachtwagen van Campina die bij veehouders melkmachines leegzuigt. De plaatselijke weg was smal. Het tegemoetkomende verkeer stond in passeervakken of reed achteruit terug naar het volgende.
‘Komt u helemaal uit België om hier te vissen?’
‘Valt mee, ik woon onder Antwerp. Ik kom om te snoeken. Nog niets gevangen.’ Hij grimaste.
In stilte juichte ik.
De melkwagen reed langs. De polderweg trilde.
‘Ik kan weer,’ zei ik.
‘Er komt nog een tractor aan.’
‘Daar pas ik langs.’
‘Stalen zenuwen?’
‘Kwestie van wennen.’
Hij pakte zijn telefoon. ‘Maken u en ik een selfie?
Vooraleer ik ‘Nee, hartelijk dank,’ zei, zag hengelaar aan mijn gezicht dat het foute boel was.
‘Excuses, ik was te vrij.’
Ik was al weg.
‘Veilig thuis!’ riep hij me na.

‘Fijn gefietst?’ vroeg Man.
‘Heerlijk.’ Pelde bovenste laag kleding en (hand)schoenen uit. ‘Wil je voelen hoe koud m’n handen zijn?’ bood ik aan.
‘Nee, nee!’ Joris haastte zich naar binnen.
In keuken vouwde ik me om centrale verwarming heen.
‘Maar wel heerlijk gefietst,’ schaterde Man.
‘Het is winter. Beetje afzien hoort erbij.’
‘Thee?’ plagde hij en duwde me mok nepkoffie met opschuimmelk in m’n handen.
De vreugde van het huwelijksleven.

‘Hoe kom je hieraan?’ vroeg ik.
‘Eens gratis gekregen bij Karwei,’ zei Man.
‘Logisch, ze moesten het kwijt. Puur gif.’
‘Kan het gebruiken met ramen zemen.’
‘Net zoals je je auto kan wassen met een borstel.’ Oei! Mans heilige KOEts.
‘Dan krijg je krassen!’
‘Deze liquidcaps geven krassen in milieu. Kijk dan: je moet handschoenen dragen tijdens gebruik om huidirritatie te voorkomen. Hup, bij het chemisch afval! Krijg jij van mij mok Earl Grey.’ Dacht erachteraan: theezakjes per stuk verpakt in papiertje, maar ik gun Man zijn pleziertje.
Pakte pak knäckebröd. Joris heeft liefst per vier stuks verpakt in plastic. (“Blijven ze knapperiger.” “Niet zeuren, dooreten.”) Ik koop pak met louter losse. Scheurde plots verpakking kapot: alle knäckers in gruzelementen op grond. Keek naar Joris.
Hij draaide zich om en verliet dubbelgevouwen van het lachen de keuken.
‘Ik veeg de kruimels op en gooi alles in jouw kant van het bed!’ dreigde ik.
Man lachte nog harder.
Had hij maar gezegd: ‘Dat durf je toch niet.’

Postcrossing
Buitengewoon bizar toeval. Vijf jaar geleden (10-1-2016) overleed Bowie (8-1-1947). Exact tussen zijn geboorte- en sterfdag in, ontving ik kaart van Jony, Sussex, UK.  ‘When i bought this card in a pack of assorted, i knew i’d eventually get a David Bowiefan to send it to. I hope you like it.’
Like it? I lóve it! En ook nog met z’n postzegels op envelop. Voel me jarig.

Lek langs de IJssel

Keek op de week (117)

Bonk-ka-bonk-ka-bonk. Eerst dacht ik : negeren, je rijdt door kuilen, maar m’n hersenen wisten beter: lekker achterband. Nergens beschutting langs de dijk. Wiel eruit (handen warmblazen), binnenband eruit peuteren (handen warmblazen), nieuwe erin (handen warmblazen, oppompen (handen warmblazen) en wiel erin. Hing kapotte band met knoop erin als een sjerp om m’n nek. Klaar. Ik was bijkans bevroren. Maakte van ergernis een foto van industriepand aan overkant van de IJssel. Mopperend stapte ik op. Moest ik thuis ook nog bandjes plakken. Twee andere hingen reeds te wachten in de garage.

Koud een kilometer verder: racefiets kopen en ernaast gaan lopen. Was het besmettelijk? Hing het in de lucht? Ook een platte achterband. De oudere wielrenner ernaast liep me tegemoet; zijn ziel onder zijn arm. Traanden zijn ogen door de wind?
Ik stopte. ‘Meneer, heeft u materiaal nodig?’
‘Nou…als dat zou kunnen…’ begon hij voorzichtig. ‘Heeft u plakspullen?’
‘Nee, wel een binnenbandje.
‘Ik heb geen geld bij me. Alles vergeten: m’n bidon sportdrank, bidon met reservemateriaal, telefoon, zelfs de huissleutels. Ik kan wel geld naar u overmaken.’
‘Hoeft niet. Het bandje is een thuiskomertje, eentje met vier plakkers.’
Aan de slag. Wiel eruit. Ik rijkte een voor een wippers aan. Voelde me net een operatie-assistente met ijshanden. Van kou kregen we loopneuzen. Haalden wij eerst nog op zo beschaafd mogelijke wijze onze giechel op, dra werd het onfatsoenlijk. Fietsers onder elkaar; snuiten was bovendien niet coronaproof.
Ik kreeg zijn binnenband en overhandigde hem mijn thuiskomertje.
‘Twee weken geleden is m’n beste vriend – m’n fietsmaat – overleden.’ Zijn zin kwam uit het niets.
Ik zocht naar woorden. ‘Sorry voor uw verlies. Ik snap wel dat uw spullen nog thuis liggen.’
De man knikte. In stilte werkten we verder.
‘Kunt u uw huis in?’ vroeg ik.
‘Ja, mijn vrouw is thuis.’
Zijn fiets weer compleet, zei hij hardgrondig: ‘Godsamme! Kouwe klauwen!’ Gevolgd door:  ‘Oh, pardon.’
Ik schoot in de lach. ‘Ik heb ook kouwe klauwen.’
‘Was het daar maar bij gebleven,’ lachte hij.
‘Volgens mij ontdooi ik niet meer voor Nieuwjaarsdag.’
We schaterden. Werd het toch nog gezellig. We wensten elkaar wel thuis en fietsten in tegengestelde richting weg. Prompt wist ik wat leuk was aan vier bandjes plakken: solutie snuiven.

Droomde dat ik in het huis van mijn oma en opa stond. Wakker, dreven herinneringen omhoog. Hun huis in Kralingen had een ornamentenplafond en spionnetjes aan de gevel. In de straat zat een bakker. Daar rook het naar kadetjes en appeltaart. Bij de Jood (een Geuzennaam) naar bitterballen, en bij de smid naar paardendrollen. In oma’s huis rook het naar groene zeep, en op zaterdag naar groentesoep.
De bakker verdween. Ervoor in de plaats kwam een winkel met afgeplakte boekjes en vreemde voorwerpen in de etalage.
Broertje en ik mochten niet naar de onbekende attributen kijken. Deden we dat toch dan zouden onze ogen voorgoed scheel blijven staan. Dat was de enige keer dat we oma op een leugen betrapten.

Ontdooide feesttenen

Keek op de week (116)

Zat op de fiets. Was vergeten overschoenen aan te trekken. Wielrenners die me tegemoet fietsten droegen ze wel. Onderweg las ik: 5 graden Celsius. Voelde met harde windtegen eerder als mín 5. Had als koukleum spoedig geen gevoel meer in kleinste onderdanen, en dacht: als ik thuis m’n schoenen uittrek, zijn ze overleden en schud ik de stompjes teen er zo uit. Net nu ze feestkleuren hebben.
Thuis zaten ze er nog aan. Ik zou zweren dat onder onze halplavuizen vloerverwarming ligt.

Blij verrast raapte ik de Wieler Reveue van de mat. Eindejaarsspecial! kopte de omslag.
Jottem! Maar hoe kwam-ie hier?
‘Schoencadeautje,’ zei Joris. ‘Dit is de eerste, maar niet de laatste,’ voegde hij er cryptisch aan toe.
Riep: ‘Dank u, Sinterkla-haas-je!’ Is ook eigenbelang van Man, hoor. Heeft-ie geen kind aan me (-:

Rosa klom aan wal. Bal in haar bek. Druipend liep ze naar me toe.
Er kwam een wandelaar aan die ik een gratis douchebeurt wilde besparen. ‘Zit en blijf,’ zei ik tegen Rosa. Lekkend bleef ze naast me zitten.
‘Mevrouw, mijn complimenten,’ zei voorbijganger. ‘Een bruine labrador die goed luistert, is een zeldzaamheid.’
Bedankte man voor compliment en holde met hond naar de overkant; bijna stikkend van de lach.
Vijf minuten eerder ging het er totaal anders aan toe. Rosa liep richting eind van een pad dat een fietspad kruist.
Ik riep: ‘Rosa, zit!’
Ze liep door.
‘Zit!’
En door.
‘Zit!’
Door….
Wat een verrassing: Baas kwam me tegemoet lopen! We zwaaiden naar elkaar.
‘Zit!’
Door…
We proestten samen van de lach.
‘Het is net Puck. Die denkt: regels gelden niet voor mij, behalve wanneer het in mijn voordeel is.’
Ik maakte een kommetje van m’n handen en zette dat voor m’n mond.
‘Ró-sá, zit!’
Rosa hield halt. Het begon te dagen in het Oosten.
‘Zit!’ riep ik weer. Rosa keek om.
‘Dat is haar fuck-you-baasje-blik,’ zei ik.
Baas gierde het uit.
We kletsten bij. ‘Wat heb ik u lang niet gezien!’ zei ik. ‘Máánden. U bent toch niet ziek geweest?’
‘Nee hoor, net zo gezond als anders.’
‘Stiekem op vakantie geweest? Spanje, Italië, met privéjet naar Griekenland,’ plaagde ik.
‘Ik ben het dorp niet uit geweest!’ schaterde Baas. Zijn lach golfde als een deken boven de weilanden.’
‘Kijk eens,’ wees ik naar Rosa.
Baas lachte nog harder. ‘Ze is moe geworden van het staan en er alsnog bij gaan zitten.’

Het loodgrijze wolkendek was zwanger van de regen. Nochtans was het droog. Mistdruppels kleefden op mijn bril.
Stond ineens roerloos op het graspad. Daar – aan de overkant van de sloot- stonden twee reeën. Zonder te bewegen, zochten m’n ogen Rosa: verdiept in een kuil graven naar mollen.
Durfde nauwelijks adem te halen, zo graag wilde ik reeën blijven zien.
Bewoog m’n armen opzij. Binnen een bliksemschicht verdwenen twee witte kontjes. Toen pas riep ik Rosa.

Post!
Ontving kaarten van Postcrossing maar kaart van blogster Dorothé (klik) was by far ansicht van de week.

Verliefd

Keek op de week (113)

Wát een week!
-Bij metrostation Spijkenisse reed een metro door een stopblok. Een deel van de metro schoot door en kwam terecht op een kunstwerk achter de rails, op zo’n tien meter hoogte. Daar balanceerde het dagen op de gigantische walvisstaart.
-Bij DierenPark Amersfoort ontsnapten twee chimpansees. Omdat ze intimiderend gedrag vertoonden en er helaas geen tijd was ze te verdoven, restte om veiligheidsredenen maar één oplossing: ze moesten worden afgemaakt. Heel Holland huilde.
-Aan de uitslag v.d. presidentsverkiezingen in de Verdeelde Staten leek geen eind te komen. Op voorhand had Madame Tussaud Berlijn al wel het wassenbeeld van Trump in de afvalcontainer gedumpt. De beste plaats. Finally, Donald Ramp – de loser – is fired! En wat een slechte verliezer…

Er gebeurde nog meer…

Rechts naast fietspad schooierde een egel gevaarlijk dicht richting de provinciale weg. Ik vleide mijn racepaard tegen een manshoog hekwerk, liep naar de vangrail en trok m’n dichte fietshandschoenen aan. Ik bukte en bonkte met m’n helm tegen de wegscheiding. Als ik schade had, zou ik dat inhouden op het zakgeld van de egel. Hield handschoen voor z’n zwarte dropneusje – wat een schatje! – en vroeg: ‘Wil je dood?’
Egel rolde zich op.
Vatte dat op als neen en raapte prikkenbol op.
Wat nu? Kon zoogdier moeilijk over het hoge hek werpen.
Van nabij loeide een bladblazer.
Op klikkende wielerschoentjes liep ik erheen. Een man in houthakkershemd, werkbroek en laarzen zag me lopen. Hij zette het apparaat stil en nam zijn oorbeschermers af.
‘Een egel!’ riep ik.
Meteen een lach op zijn gezicht. ‘Wacht even, ik pak iets!’
Keek naar malusappelbomen, herfstasters en laatste bloeiende dahlia’s en peinsde: hoe geef je coronaveilig een egel over?
Natuurlijk, een emmer! ‘Ik houd de rand vast, pakt u de handgreep.’
Met links de egel tegen me aangedrukt, rijkte ik met rechts naar het hengsel.
Op de bodem lag mos en herfstblad.
‘Dan  rolt-ie niet heen en weer,’ zei de man, en vervolgde: ’Tweemaal daags in de schemer loop ik langs het fietspad. Sommige dagen raap ik vijf egels. Ik breng ze naar de rommelhoek. Daar ligt blad, wonen padden, er staan egelhuisjes en ze kunnen onder het hek door kruipen naar het achterland.’
Ik prees de man zijn inzet en gaf hem de emmer met egel.
Behoedzaam pakte hij hem aan.
Van dit soort mensen mogen ze er meer maken.

Het gebeurde omstreeks halfvijf plaatselijke tijd. Scande boodschappen bij AH. Veertien artikelen, eindbedrag 22,22 euro. Geinig toch?
Tijdens pinnen hoorde ik zijdelings gesmoorde: ‘Tsjoe.’ Keurig volgens de regels: met mondkapje in elleboog.
Zei: ‘Gezondheid!’ Dat ging vanzelf.
‘Dank je,’ zei vrouw. Voor in haar winkelwagen zat klein blond jongetje.
Achter me bromde mannenstem: ‘Je mag geen gezondheid meer zeggen.’
Dacht: dat maak ik zelf wel uit, maar vroeg: ‘Van wie niet?’
‘Het mag niet! En het moet uit het woordenboek worden geschrapt!’ riep de vrolijke vent.
Toe maar.
De zojuist nog niezende vrouw en ik trokken onze wenkbrauwen naar onze haarlijn.
‘Van wie niet?’ herhaalde ik. Voelde me Mevrouw Van Dale Wacht Op Antwoord. Dat bleef uit. Was de hoofdgeitenbreier bezorgd om zijn welzijn? Leefde hij in angst door de pandemie?
Besloot het gezellig te houden. ‘Dat is goed. Maar alleen wanneer ze het vervangen door gezondheid in hoofdletters te schrijven.’

Ik ben verliefd! Met Joris’ zegen (so what?) Niet op een man, noch een vrouw. Het is delicaat want ik ben ferliefd op een…eh…kind. Een meisje met rood haar en ze heet Pippi. Met een kaart en kus door de brievenbus. Gekregen van Melody. Zijn ze geen schatjes?