Belazerd

Ze kan wel janken, wat ze dan ook doet.
Hij heeft al die tijd vrolijk buiten de deur gesekst, en zij heeft er niets van gemerkt. Nu zit hij hoog en droog bij de kachel, en ploetert zij door de regen. Als ze een kanon had, zou ze op hem schieten.

De wind wil er met haar paraplu vandoor gaan.
De ene keer komt-ie van links, dan weer van rechts.
Net een vent: niet te vertrouwen.

Een windvlaag blaast haar paraplu binnenstebuiten, rukt ‘m uit haar handen en de plu rolt tollend over straat. Bloedfanatiek holt ze erachteraan.
Al houdt ze aan de achtervolging op haar naaldhakken een dubbele hernia over, dat rotding wil ze hebben.
Het regenscherm waait tegen een geparkeerde auto, waar ie net lang genoeg blijft liggen om ‘m in z’n kraag te kunnen vatten.
Twee baleinen zijn gebroken. Het lijkt hun relatie wel.
Nijdig smijt ze de paraplu op de grond, en gaat er bovenop staan springen.
Zelden heeft ze zo’n razernij gevoeld.

Haar vriend bleek een teleurstelling in cadeauverpakking, en zij heeft zich laten misleiden door zijn fatsoenlijke voorkomen.
Ze pakt de plu bij het handvat en slaat er hard mee op de grond. Ze raast en ze scheldt en ze tiert. Ze hoopt dat-ie heftige gordelroos krijgt, eenzaam zal sterven, en als het aan haar ligt, wordt de castratieplicht ingesteld.
Haar verzorgde kapsel is veranderd in een coupe windhoos, en haar voeten soppen in haar schoenen, maar het kan haar niets schelen.

Uitgeraasd pakt ze de plu op.
Ze is zeer te spreken over het eindresultaat. Alle baleinen zijn geknakt, en de stof is gescheurd. Voldaan propt ze ‘m in de dichtstbijzijnde prullenbak.
Een man, een illusie en een paraplu armer, maar god, wat heeft ze van die laatste veel plezier gehad!

De doodstraf

Geen sliertje zonlicht doordringt het grauw van haar cel.
De eenzame opsluiting heeft haar alle tijd gegeven haar leven te observeren. Ze heeft nergens spijt van, hoe bewogen de jaren ook waren. Aan de ene kant lijkt het alsof het gisteren was, aan de andere kant is er zoveel gebeurd dat het eeuwen geleden lijkt.

Wat zou ze graag nog eens met haar vader en moeder praten. Ze zou ze moed inspreken, en zeggen dat ze om haar niet te lang moeten treuren; dat ze degenen moeten tellen die het overleefd hebben. Ze denkt aan hoe ze ’s avonds met elkaar de warme maaltijd aten; over politiek praatten; koekjes bij de koffie; boterhammen mee naar de universiteit.
Nu zit ze hier…
Ze schudt de herinneringen van zich af.

Zware laarzen klinken op de gang.
Ze rilt, maar niet van de kou.
Voor haal celdeur houden de laarzen halt en de grendels van de deur worden verschoven. De gewapende soldaat in de deuropening kijkt haar met een kille blik aan.
‘Meekomen!’ blaft hij.
Ze wordt geblinddoekt en ruw in een auto geduwd.
Zou de laatste blik op het landschap onderweg haar goed doen of juist verdriet? Ze weet het niet; ze heeft ook geen keuze.

De omgevingsgeluiden worden allengs stiller. Het zal niet lang meer duren voor ze in de duinen zijn. Zou ze de zee kunnen horen? Ruiken misschien wel.

De auto stopt.
Half struikelend over de treeplank wordt ze overeind gesleurd, en krijgt ze een laatste wens: wil ze de blinddoek ophouden of niet?
‘Af,’ zegt ze resoluut.
Knipperend tegen het felle licht kijkt ze omhoog en ziet stukken blauw; de zon is niet ver weg. Ze hoort het ruisen van de zee. Een meeuw krijst tijdens het maken van een duikvlucht… Dit is geen dag om te sterven. Ze zucht onhoorbaar.
Moedig kijkt ze in de ogen van de soldaat die haar zal fusilleren.
Hij schiet.
Een schampschot slechts.
‘Ik schiet beter,’ zegt ze koelbloedig.
Waarna een hoofdofficier en NSB’er zijn machinepistool op haar leeg schiet.

Op 17 april 1945 – drie weken voor het einde van de oorlog – werd Hannie Schaft doodgeschoten in de duinen bij Bloemendaal. Eind november van datzelfde jaar werd ze met militaire eer, waarbij Koningin Wilhelmina aanwezig was, herbegraven. Voor haar strijd tegen de nazi’s kreeg Hannie postuum twee hoge onderscheidingen.
De SS’er die haar fusilleerde werd veroordeeld en in mei 1948 doodgeschoten.   

Een domme vraag?

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato met als thema: verdelen.
Het woord mag niet in het verhaal genoemd worden. 

Languit ligt hij op de grond. Door de gekleurde ruitjes van het bovenraam, werpt zonlicht groene, gele en rode vlekken op het geblokte keukenzeil.
Gerard probeert de kleuren te pakken met zijn hand, en de stralen tussen zijn gespreide vingers door op zijn gezicht te laten vallen.
Hij verschuift zijn bovenlichaam zodat hij de wolken voorbij kan zien glijden door het kleurloze onderste raam. Hij vindt het net een bewegend schilderij: de zon speelt tikkertje met de wolken. Zo Blijft hij een tijdje naar buiten liggen kijken.

Hij tuit zijn lippen en laat er lucht uit ontsnappen terwijl hij nadenkt over een vraag waar hij op internet het antwoord niet van kan vinden. Raar; Google weet toch op alles raad? Of zou zijn vraag een domme vraag zijn?

Gerard voelt de vloer onder zich trillen en kijkt naar de deur waar elk moment zijn moeder naar binnen zal komen lopen.
Daar is ze!
Met een knie duwt ze de deurklink naar beneden. Ze loopt de keuken in en tilt twee volle boodschappentassen op het aanrecht.

Gerard zwaait en lacht naar haar. Dan springt hij overeind en geeft haar een zoen.
Zijn moeder dwarrelt met haar hand door zijn haar en wrijft hem over zijn koud geworden rug.

Samen ruimen ze de tassen leeg.
Gerard reikt haar de boodschappen aan die de koelkast in moeten. Ze voelen elkaar stilzwijgend aan.
Als alles is opgeruimd, pakt zijn moeder een stoel, gaat erop zitten en kruipt Gerard bij haar op schoot.
Met haar hand draait ze plagend rondjes over zijn buik. Heb je honger? vraagt ze.
Gerard giechelt. Een verse boterham met feesthageslag gaat er altijd in. Ineens wordt zijn gezicht ernstig. Hij kijkt zijn moeder recht aan en vraagt met monotone stem: ‘Mama, maakt het geluid als de zon door de wolken breekt?’

Uitzonderlijk

Tevreden loopt hij over het klinkerpad. Dit heeft hij nou altijd gewild: een tweede huis waar hij omheen kan lopen. Door hard te werken hebben hij en zijn vrouw deze mate van welstand bereikt, en dankzij de vergrijzing gaan de zaken voorspoedig.

Jij gaat vast zonder plezier naar je werk, hoort hij mensen vaak informeren. ‘Ik zou jouw werk pas kunnen doen na een spectaculaire alcoholinname,’ had een kennis eens gezegd.
Johan snapt het wel, maar ook weer niet. Hij vindt zijn werk een ambacht.
Wanneer een medemens getroffen wordt door een huizenhoog verdriet en de waarheid zich opdringt als een hoge golf, juist als de nabestaande bijna uitdooft van verdriet, kan hij ze bijstaan.

Als overledenverzorger wast hij de dode lichamen. Hij wast hun haren met droogshampoo; knipt nagels en scheert baarden.
Hij maakt doden toonbaar. Geen hoogstaand werk maar het geeft hem voldoening.

Met zijn handen in zijn broekzakken gestoken, leunt hij nonchalant tegen één van de vier leilinden. Hij kijkt naar de lege plek aan de voorkant van het huis waar een naam op moet komen  te staan. Tot nu toe heeft hij alleen nog geen gepaste kunnen verzinnen. Het moet een naam zijn die alles in zich heeft. Een naam die je met een glimlach leest, maar tegelijkertijd verband houdt met zijn beroep. Het mag best een tikkeltje ongepast zijn zodat lezers beseffen dat begrafenisondernemers óók humor hebben.

Hij zuigt zijn longen vol met frisse zeelucht.
Dit huis staat op zo’n uitzonderlijk mooie locatie…
‘Uitzonderlijk,’ mompelt hij en laat het woord langzaam over zijn lippen rollen: ‘Uit-zon-der-lijk…’
Abrupt houdt hij zijn mond, en zijn hart maakt een sprongetje. “Uitzonderlijk” is uitermate geschikt. Als je er op de juiste plaatsen twee spaties tussen denkt, staat er precies waar het in zijn vakantie om gaat!

Marrakesh

Schrijfopdracht WE-300 van Plato voor de maand april met als woord: evenaren.

Regen valt met bakken uit dramatisch gestapelde wolken.
Tevreden ligt Silvia bruinverbrand op de bank in de schaars gemeubileerde kamer. Ze neemt een slok van haar groene thee met munt en bladert voor de zoveelste keer door het fotomapje. Alle foto’s zijn op chronologische volgorde in de hoesjes gestoken, en bij elke foto weet ze iets te vertellen.

…In het vliegtuig boven de wolken.
De aankomst in Casablanca en de binnenlandse vlucht naar Marrakech, de stad waarvan de meeste huizen rood zijn geverfd.
De Medina die door Unesco tot Werelderfgoed is verklaard.
De bazaar met zijn pittoreske steegjes en kraampjes met zakken vol felgekleurde specerijen, vruchten en noten.
De slangenbezweerders.
De tocht per Jeep van 400 km dwars door de Sahara over prachtig uitgewaaierd woestijnzand.
De dagenlange trektochten op het schip der woestijn. (Haha, die kamelenkop! Net Jochem van de productieafdeling.)
Het slapen in bedoeïenententen; het smakelijke eten uit aardewerken stoofpotten en de gastvrijheid van de bewoners…

Voldaan klapt Silvia het mapje dicht.
Ze verkneukelt zich bij het idee hoe haar verhalen bij haar collega’s over zullen komen. Die gaan elk jaar luxueus naar Zuid-Afrika, Oman of Hawaii, terwijl zij gelukkig wordt van een “zimmer frei” in Zeeland.
Het is niet dat zij zich schaamt dat ze geniet van de kust vlak bij huis.

Ze komt helemaal tot rust van de branding, de zilte zeebries en het schuimend water.
Ze is alleen de degenererende opmerkingen beu. Voor één keer wil ze ook wat bijzonders te vertellen hebben.
Van tevoren heeft ze zich ingelezen over de reis naar en door Marokko. Ze heeft romans gelezen die zich afspelen in dat land, en ze heeft zoveel foto’s bekeken op internet, dat ze zelf begint te geloven dat ze er werkelijk geweest is.