Schrijfopdracht WE-300 van Plato, met als thema: oplossing.
Haar jeugd was een onpersoonlijke, koude toestand. Haar moeder was nooit te beroerd haar dwars te zitten, en had een groot gebrek aan geweten. Regelmatig snauwde ze met haar door drank aangevreten stem: ‘Als je een hond was, had ik je verzopen!’ Daar krijg je als kind een vies gevoel van.
In de loop der jaren heeft ze er mee leren leven, maar het blijft schrijnen.
Ze heeft een beetje gevoel van rechtvaardigheid gekregen toen haar moeder ziek en hulpbehoevend werd. Plichtsgetrouw voldoet ze aan haar eisen; alles in overleg met de thuiszorg.
Niets dan lof over de jongen meiden die haar draak van een moeder verzorgen. Sommigen durven amper bij haar naar binnen uit angst wat ze nou weer te klagen heeft. Hád ze maar iets te klagen.
Verrekt, denkt ze, dit is mijn kans, en ik heb alle tijd om het ten uitvoer te brengen!
Het is een eitje het middel aan te schaffen, om over de te verwachte uitwerking maar te zwijgen, en ze verkneukelt zich reeds van leedvermaak. In vergelijking met een fairtrade chocolaatje zal de smaak tegenvallen, maar afgezien daarvan is het een beestachtig goed drankje dat elke zenuw bij haar moeder zal prikkelen.
De ouwe taart heeft weinig kracht om tegen te sputteren. Ze probeert het brouwsel wel uit te spugen, maar als ze merkt dat haar dochter het er met dezelfde snelheid weer ingiet, ziet ze in dat verzet zinloos is, en geeft ze zich over. Dat is nou nog eens lief!
Zo, het middel zit erin. Voldaan kijkt ze op de klok: 21.15 uur. De thuiszorg is geweest, en zal haar als eerste de volgende ochtend vinden. Niet te vroeg, hoopt ze. Na acht lepels levertraan zal haar moeder in haar eigen vuil de nacht doorbrengen. Viezer kan ze het niet maken.