Stoornissen

Spam? Gék word ik ervan! Ondanks alle voorbehoedsmiddelen, regent het mailtjes die ik helemaal niet krijgen wil. Neem nou deze mail. De toon is vriendelijk. Belangstellend informeert de afzender naar mijn gezondheid. Ik voel me gevleid: wie vraagt er heden en ten dagen nog of je je wel helemaal lekker voelt? En hij noemt me ook nog vriend, terwijl ik helemaal geen vrienden heb. Alras wordt zijn vraag specifieker. Is het mogelijk dat ik last van stoornissen heb? Wie? Ik? Wat voor stoornissen dan? Ongerust lees ik verder…

E.rectiestoornissen. Nauwelijks heb ik dat woord gelezen of ik voel een siddering door mijn lijf trekken. Van het bovenste puntje van m’n ruggenmerg tot mijn stuitje aan toe.
Maar daar blijft het niet bij. Nieuwsgierig informeert hij of ik mijn lieve vrouwtje wel tevreden kan houden, en alsof dat nog niet genoeg is, vraagt hij onbeschaamd hoe groot mijn PEN IS. Nou, daar heb ik geen liniaal bij nodig!

Volgens de afzender is mijn redding nabij, want als ik een verpakking voor grootverbruikers aan V.iagra bij hem afneem, krijg ik een kwantumkorting die zowel mijn betaalrekening als mijn lieve vrouwtje zal bevredigen. Ongetwijfeld moet ik van zijn aanbod plat achterover op mijn rug vallen, alleen lees ik deze mededeling rechtop zittend op een stoel. Dat geleuter over V.iagra heeft echter wel tot gevolg dat ik me opgewonden begin te voelen. En héét dat ik het ervan krijg.

‘Wat zie jij er verhit uit,’ zegt Man, die onverwacht de kamer binnenloopt. ‘En je hebt rode oortjes. Wat ben jij aan het doen?’
‘Eh…tja, ik zit spam te lezen,’ beken ik, ‘en daar krijg ik het zo warm van. ‘Hier, moet je lezen,’ zeg ik. Man leest over m’n rug (ahum) met me mee.
‘Ik krijg het hier zo’n trek van,’ zeg ik, ‘heb jij dat nou ook?’
‘Ja,’ zegt Man met een koortsachtige blik in zijn ogen, ‘dat heb ik ook!’
‘Daar weet ik wel iets op, hoor, ‘zeg ik, ‘kom maar met me mee,’ en ik pak Lief bij zijn hand.
In de keuken eten we samen de trommel met chocoladekaakjes leeg.
Spam: als je op dieet bent, kun je het maar beter meteen deleten!   

Hoogspanning

Ruim twee weken geleden…

´U ziet er niet depressief uit,’ zei de dokter bij binnenkomst. Ik knikte. Ook al leef ik onder een grauwsluier, ik verdom het er verlept bij te lopen.
Het gesprek begon vriendelijk, maar ergens halverwege is er iets misgegaan. De arts  stelt vragen, maar onderbreekt me als ik antwoord geef, en kijkt elke twee minuten op z’n horloge.
‘De neuroloog denkt dat u CVS/ME heeft?’
‘Ja, daarom heeft…’
‘Hoe slaapt u?
‘Slecht.’
‘Dat doen alle depressieven,’ zegt hij afwezig.
‘Ik heb een tekort aan REM-slaap,’ zeg ik. Hij kijkt me onderzoekend aan.
‘Hoe bent u daar achter gekomen? Via Google?’ Nou ja, de hork!
‘Slaaponderzoeken bij uw collega.’ Geirriteerd rammelt hij op zijn toetsenbord en bestudeert het beeldscherm. De informatie schijnt hem niet te bevallen. Hij vouwt zijn handen achter zijn hoofd en declameert: ‘Is het leven zinvol van zichzelf, of moeten we het zinvol maken?’ Die kreet heeft ie ook niet zelf verzonnen.
‘Plato,’ mompel ik, waarom weet ik zelf ook niet.
‘Aha, een patient met belangstelling voor filosofie!’ zegt hij quasi grappig. U wilt de praktijk overnemen?’ Om er meteen achteraan te vragen: ‘Wat doet u heel de dag?’

Ik ben volkomen uit het veld geslagen. Het enige wat ik uitkraam is: tweedehands boeken verkopen voor Kika.
‘Kika? Wat is dat?’ vraagt de arts. Ben ik nou gek of hoe zit dat?
‘Kinderkanker,’ zeg ik.
‘Nóóit van gehoord,’ zegt-ie. Hij kijkt me aan alsof ik het terplekke verzin.

Verdriet raast als een inktzwarte wolk in razend tempo dichterbij. Ik kan niet meer. Deze man zuigt mijn laatste restje levensvreugde en energie op. Ik slik. Ik ga niet huilen, want die lol gun ik ‘m niet.

‘We gaan het zo doen,’ zegt hij resoluut. ‘We nemen u op in, u stopt met alle medicijnen, begint met zware nieuwe, en krijgt u een elektroshock.’ Een elektroshock? Ik pieker er niet over.
‘Ik wil geen shock,’ zeg ik.
‘…duurt twee tot drie weken,’ praat hij onverstoorbaar verder, ‘afhankelijk van het incasseringsvermogen van de patient.’ Over zijn bril, kijkt hij me veelbetekenend aan. Hij heeft niet één keer gevraagd wat ik wil. Waarom doet ie zo onsympathiek?
‘Ik wil geen shock,’ zeg ik weer. Het komt er minder resoluut uit dan ik van plan was.
‘We maken een afspraak voor over vier weken; krijgt u ook de uitslag van de onderzoeken. Neem uw man mee, dan komen we er wel uit.’ Ten teken dat het gesprek is afgelopen, staat hij op, en mag ik zijn slappe handje schudden.
Ik draai me om zodat de psychiater mijn tranen niet ziet, en vlucht de eerste de beste wc in.

Buiten slikt de betaalautomaat mijn kaartje in. Als ik een kwartier later een nieuwe heb, gaat de slagboom van de parkeergarage niet omhoog. De brug gaat open. Een automobilist vóór me rijdt een eend dood, en al die tijd schuurt het gesprek na in mijn hoofd. Tot thuis houd ik het droog. Nog maar net.

De lift

Een fors uitziende man stapt de lift in, en zijn grote neusgaten snuiven de lucht op.  Dat had hij beter niet kunnen doen. Nu kijkt hij me met een vies gezicht aan, en lees ik wat er op zijn gezicht staat: hij denkt dat ik mijn darmgassen de vrijheid heb gegeven.
Alsof ik daar te schijterig voor ben. Maar ja, de opvoeding, hè. Eenmaal gekregen, ga je er de rest van je leven onder gebukt. Die opvoeding is een zegen voor mijn medemens, want als ik begin te blazen, wordt iedereen in mijn nabijheid tijdelijk analfabeet.

Onkundig van mijn talent, gaat de naar frisse lucht hunkerende man chagrijnig voor me staan, en toont me zijn rug. Ik wil het niet, echt niet, maar ik zie dat hij imposant tierig nekhaar heeft, met daartussenin een rijpe, rode puist. Geschrokken van de aanblik, fixeer ik me op de knoppen van de lift. Ik probeer niet te ademen, maar dit ritje duurt bijna een eeuwigheid.

Ping! Een deftig dametje tippelt de lift binnen en zegt Puist en mij gedag. Ik groet beleefd terug. Puist toont zich een wassenbeeld. De dame besluit zich op mij te concentreren.
‘Erg hè mevrouw, die lucht?’ begint ze, ‘een gedeelte van het riool is door de strenge vorst omhoog gekomen…pffff.’ Demonstratief wappert ze met een hand voor haar neus. Puist kijkt even naar mij en draait snel zijn hoofd om. Zijn rug maakt een schuldige indruk.

Dichterbij de begane komt, wordt de stank zwaarder. Eenmaal beneden, slaat de meest vreselijke strontlucht ons in het gezicht. Mannen in oranje overalls en eens witte lieslaarzen, vegen donkere derrie naar een groot apparaat dat de drab opzuigt en daarbij onsmakelijke slurpgeluiden maakt. Met een hand knijp ik mijn neus dicht zodat ik kan ademen zonder de stank binnen te krijgen. Ik spoed me naar buiten. Daar trekken pal voor mijn neus twee stadsbussen op, die mij in zware dieseldampen hullen. Een hele verbetering.

 

Een allesbehalve prettig weekend

Ik mag weer naar de huisartsenpraktijk. Daar werkt een clubje assistentes dat hun rust beter bewaakt dan Noord-Korea zijn kernwapens.
Eén van hun – gewetenloos als Nina Brink en met het geestesleven van Paris Hilton – geef ik mijn recept van de neuroloog, en ze loopt ermee naar achteren. Korte tijd later ontstaat er paniek, die zich als een virus verspreidt onder alle assistentes. Nerveus klonteren ze samen rond een beeldscherm dat een groot rood vlak vertoont. Na veel vijven en zessen marcheert Nina naar mij toe, en zegt dat de computer aangeeft dat de twee medicijnen op het recept nooit met elkaar gecombineerd mogen worden.

‘De neuroloog heeft een fout gemaakt,’ vat ze het samen.
‘Nee hoor,’ zeg ik, ‘ik slik beide al zeven jaar. Dat moet toch ook in de computer staan?’
Tut-tut-tut. ‘Zo simpel werkt dat niet. Maandag gaan we de neuroloog bellen,’ spreekt Nina gedecideerd.
‘Mag ik de Madopar meenemen, want dat is op,’ vraag ik.
‘Dat medicijn hebben we niet op voorraad.’
‘Ik kan niet drie dagen zonder dat medicijn,’ protesteer ik zwakjes.
‘Maandagmiddag na 2 uur,’ zegt ze kalm. Ik begrijp het: ze is als de dood een burn-out te krijgen.
‘Mag ik mijn recept terug?’vraag ik. Nee, eens gegeven, blijft gegeven.
‘Wilt u dan een andere apotheek voor mij bellen?’
‘Maandag,’ houdt ze  ijzig vol.

Uitgeblust laat ik me in een stoel achterover vallen. Ik zie het leven niet meer zitten. Waarom moet ik het hier altijd voor mezelf opnemen? Ik word er zo moe van, en ik ben al zo moe-hoe-hoe van mezelf. Stom nijptang* van een wijf, mopper ik.
‘Jij bent toch een wijf met ballen,’ knaagt een stem in mijn hoofd, ‘ze zitten alleen  hoger.’ Ja verrek, ik heb gelijk! Gesterkt veer ik overeind en loop naar de balie. Ik sla er met mijn vuist op en roep met standvastige blik: ‘Ik ga hier niet weg zonder pillenregeling!’

Mijn eis komt hard aan bij Nina, maar ze gaat overstag. Ze geeft me een kopie van het recept en zegt stug: ‘Het is voor uw eigen bestwil, mevrouw.’ Terwijl ze praat, kijkt ze me met starende ogen en geestelijke afwezigheid aan. Alles gaat langs haar heen. Ik hoop van harte dat dat ook geldt voor mijn “prettig weekend.”

*met dank aan Tilde 😉

 

Blazen

Eindelijk gerechtigheid! Nooit never ever ben ik door een agent gesommeerd mijn voertuig aan de kant te zetten; elke keer reed ik weer net naast de fuik. Maar na ruim tien jaar ’s Herenwegen onveilig te hebben gemaakt, moet ik stoppen en mijn raampje opendraaien.
‘Goedemiddag, mevrouw. Alcoholcontrole.’
‘Oh, mag ik op het pijpje blazen?’ roep ik hunkerend.
‘Nou nee, dat hoeft niet meer,’ legt de agent uit, ‘u hoeft alleen maar tégen het apparaat te blazen.’ Hij lacht trots, alsof hij deze zegen voor de mensheid zelf bedacht heeft.

Ik word overvallen door moedeloosheid. Uitgerekend wanneer ik de gelegenheid krijg  óm te blazen, kan dat niet meer ouderwets, maar moet dat tegen een of ander slap aftreksel. Ik voel me tekort gedaan. Altijd ben ik Bobientje in het verkeer, en wat krijg ik er voor terug? Niets.
Ik weersta de aanvechting onmiddellijk naar de dichtstbij zijnde slijter te rijden, een fles Campari uit het schap te rukken, en deze in de auto soldaat te maken.

‘Kan het ècht niet meer op een pijpje?’ vraag ik. Ik kijk zo hopeloos mogelijk. Als ik wil kan ik dat best. Ik zie de wetsdienaar denken: die mevrouw is een beetje doorgeslagen, en nou is ze waarschijnlijk nog niet eens dronken.
Kennelijk krijgt hij medelijden, want hij vraagt: ‘Wilt u even wachten?’ Dat wil ik wel. Ik heb de rest van de dag toch niet nuttigs te doen.  De agent praat met een collega die naar een auto wijst. De agent rommelt wat in de aangewezen achterbak, pakt er iets uit en komt glimlachend mijn kant oplopen. Ja hoor, ik mag ouderwets blazen!  Mijn mondhoeken raken van vreugde bijna mijn oorlellen. Ik  blaas de longen uit mijn lijf, en slaag met vlag en wimpel voor de blaastest. De agent heeft nog een verrassing voor me: het blaaspijpje mag ik meenemen.

Als goede vrienden gaan we uit elkaar.
Zo’n aardige agent toch!
Wat een voorbeeldige Bob-mevrouw!

Blij parkeer ik de auto voor de deur, helemaal hyper om mijn huisgenoten te laten delen in mijn vreugde. Ik stap uit. Kkgggggt hoor ik onder mijn voet. Ik kijk. Daar ligt het blaaspijpje. Vermorzelt onder mijn laars. Nu rest me slechts de herinnering…