Keek op de week (190)
Haalde fiets op na winterbeurt bij wielerspecialist. Vleide racepaard tegen auto, opende achterklep en passagiersdeur. Zag plots dat auto op uitgekiende plek stond: recht tegenover schaftkeet van schilders. Twee lurkten aan een sigaret uit opengeslagen raam. Ze deden me denken aan Stan Laurel en Oliver Hardy.
‘Moet die fiets in dat autootje?’ schaterde Dikke. Hierbij stak hij zijn collega aan.
Weer eens wat anders dan een griepvirus, dacht ik goed geluimd.
Draaide voorwiel uit frame, zette dat tegen autoband, en liep met frame naar auto.
Schilders zaten eerste rang. Normaal moet je daar voor betalen.
Tilde fiets zo ver mogelijk auto in.
Geschater ging over in mager gelach.
Liep naar voordeur om voorvork over neergeklapte achterbank te trekken. Drapeerde achterin kleed over rijwiel, legde voorwiel ertussenin en gooide deur en achterklep dicht.
Barste in lachen uit toen ik beteuterde gezichten van schilders zag. ‘Wat zijn jullie stil!’ schaterde ik.
‘Tja…’ zei Dikke.
‘…wat valt er nog te zeggen?’ zei Dunne. ‘Rijd rondje om kerk dan zwaaien we naar je.’
Reed rechtstreeks de dijk op.
Man heeft me behoed voor miskleun.
Had nieuwe dunschiller gekocht maar waardeloos stuk schroot functioneerde niet. Viste kassabon uit oudpapier-doos en legde schiller plus bon op kastje in hal. Niet vergeten!
‘Waarom ligt dit hier?’ vroeg Joris.
‘Moet ermee terug. Doet het niet.’
‘Heb je gezien dat er nog stukje plastic op zit? Hier, kijk dan.’ Man wreef ding onder mijn neus en warempel…
Duwde met schaar stukje plastic weg en probeerde schiller uit met wijsvinger. Was beetje dom.
Een mistige wintermiddag. Liep met Rosa langs natland waar elzen tot schenen in water staan. Langs kant zwaaiden grassprieten met tegenzin met stroming mee. In lage water spartelde vis. Kronkelde op zijn zij. Ruim 10 centimeter lang. Zelfs zonder zon glinsterden schubben.
Je moet de andere kant op zwemmen,’ zei ik, ‘daar is het dieper.’
Niet luisteren natuurlijk.
Vroeger ging mijn broer alleen vissen wanneer ik meeging om vis van haakje te halen. Toen ik staakte, was zijn pret voorbij. Vissen vang je om te eten, of je laat ze met rust.
Maakte van twee handen kommetje onder vis en zwiepte hem naar dieper gedeelte.
Zwom sukkel terug naar wuivend gras.
Zou ik vis nog een zwiep geven? Nah. Vermoedde dat vis euthanasiewens had.
Sprak op Zaag vaste rotzooiraper Gijs over toestand in wereld. Keken uit op bedrijf aan overkant.
‘Je zal maar in een Tesla rijden,’ gniffelde Gijs.
‘Je raakt ‘m aan de straatstenen niet meer kwijt. Zit je dan in je elitebak.’
Wij spuiden onze gal over ‘die gek in het Witte Huis.’
‘Het wordt komende vier jaar een circus,’ verzekerde Gijs me.
‘Wij hoeven geen kaartje te kopen, hè? Blijven Golf van Mexico zeggen, en op onze manier het goede doen.’
‘Dat is waar. Wij zijn volkomen vrij!’
Vingen verlegen zonnestraal en koesterden ons erin. Een binnenvaartschip dieselde richting Rotterdam. Boven rivier hing wolk met muggen.
Gijs zei: ‘Alles in de natuur heeft zijn nut.’ Filosoferend voegde hij eraan toe: ‘Wat is het nut van de mens?’
Wie het weet, mag het zeggen.