Ballendief!

Keek op de week (179)

Kasteel Haarzuilens

Liep in Koeienbos vrouw Emmie en hond Bjorn van huppelslager tegen het lijf. Honden dolden door gras. Rosa liet bal los en Bjorn zette tanden erin.
‘Oh, die laat hij niet meer los,’ zei Emmie.
‘Dan heb je een probleem,’ grapte ik. Tegen Bjorn: ‘Hebben je bazen een gigantische camper, maar geen geld voor een bal. Ik had ze anders ingeschat.’
Emmie schaterde: ‘Hij heeft er thuis een stuk of 20.’
Zei begripvol: ‘Dat snap ik.’

Fietste in Haarzuilens. Achter trafohuisje, omgeven door bosschages, lag groen grasveld. In het midden was oudere man druk in weer met fotocamera, paraplu en lichtmeter. Het te fotograferen object was een jongeling in wit overhemd, zwarte knickerbocker, witte kniekousen en platte schoenen. Zijn haar zag er uit alsof hij uren oliebollen had staan bakken.
Hij stond er verveeld bij. Alsof hij iets miste. Iets kleurigs in zijn bestaan.
Fotograaf zag mij staan, knikte van jonge kerel naar mij.
Kort keken wij naar elkaar, zonder te groeten. Ik kan slecht bij mijn humor als het om dierenmishandeling gaat. Zag nergens prikkeldraad met rund erachter in nabijheid hetgeen me gerust stelde.
Daar kwam gekleurde lap tevoorschijn. Een rode cape werd om schouders van toreador geworpen en knul deed ineens of hij in arena stond. Nam trotse houding aan, draaide pirouette en trok denkbeeldig zwaard tevoorschijn.
Had ik nou maar uit de heup leren schieten met klappertjespistool. Maar…met ossenkopstuur op fiets had ik ook goud in handen.

Las oud interview.
‘In de week van Sonja Barends tachtigste verjaardag: vragen die ze ooit stelde aan haar gasten, nu door haarzelf beantwoord.
Word je op je oude dag mild?’(aan Annie M.G. Schmidt, Sonja op zaterdag 1991.)
‘Annie zei toen precies hetzelfde als wat ik nu zeg: vooral níet doen. Vooral je overal mee blijven bemoeien, je ontzettend blijven opwinden. Ik vroeg haar hoe je oud wordt. ‘Doorroken en vreemdgaan,’ was haar antwoord. Annie Schmidt was als beste in staat om elke vraag met humor te beantwoorden. Zó ontzettend leuk. Ik hou sowieso van leuke, verstandige, opgewonden oude mensen.’ Aldus Sonja.
Besloot terplekke om leuk, opgewonden, oud mens te worden. (Verstandig, kan ik niet beloven.) Goed begin voor rest van mijn leven!

Stapte 03.12 uur uit bed.
Brak onder aan trap mijn nek. Wat nam deel van hal in beslag?
Deed licht aan. Zag direct Roos’ jas en schoenen aan en onder kapstok. En ding op wielen, een omgekeerde kattenbak erbovenop, met snoer en ingeklapte duwstang.
Wat was het? Mijn hersenen leken een stofnest.
Het was…een elektrische grasmaaier.
We hebben geeneens gras! En Joris geen borsthaar.
Was te vroeg om serieus na te denken.
Stapte na ontbijt terug in bed.
Weer eruit was grasmaaier foetsie. Roos had apparaat meegenomen om uit te lenen aan vriendin Suus.

Deed inkopen bij huppelslager. Na afrekenen overhandigde Nel me de koeltas en zei: ‘Er zit een cadeautje in voor Rosa.’
‘Een cadeautje voor Rosa?’ herhaalde ik schaapachtig.
‘Opdracht van Emmie. Iets met een afgepakte bal door Bjorn?’
Nou ja! Het bleek een door slager zelf gefabriceerde worst als hondensnack.
Hoort Rosa naam van Bjorn holt ze kwijlend naar koelkast, en laat even later in gelukzaligheid plakje naar binnen glijden. More!

Langs de Lange Linschoten

Koosje en de patriarch

Keek op de week (178)

De Zaag

In volsagen verwarring leunde dame – frêle, eind zeventig, blossen op wangen – op haar rollator. Ze meldde klaaglijk: ‘Mevrouw, ik ben Koosje kwijt.’
‘Wie is Koosje?’ vroeg ik. Kleinzoon? Goudvis, Deense dog, wandelende tak?
‘Mijn hond. Een Yorkshire terriër. Daar zag ik hem voor het laatst,’ wees ze naar bosjes.
Had ik weer, hond ter grootte van cavia zoeken. Stelde voor: ‘Als u Koosje roept, kijk ik of ik iets zie bewegen.’
Daar was dame voor te porren.
Als antwoord hoorde ik geritsel, gepiep en gehijg. Achter berg brandnetels onder bosjes ontwaarde ik rillend hondje; zijn halsband vastgenageld achter tak. Ik moest op mijn knieën; net nu ik een zomerjurkje droeg. Very charming.
Herkende Koosje in mij reddende engel of hing-ie straks in mijn tengels?
Wurmde halsband los, en tilde Koosje op. Die likte al mijn vingers. Zo veel dankbaarheid hoefde nou ook weer niet.
‘Oh, schatje van me,’ jubelde vrouw. Van liefde kneep ze bijna alle lucht uit het lijfje, en legde hond op dekentje in rollatormand. Koosje had zijn beweging voor die dag wel gehad.

Kocht op markt kilo boerenkaas.
‘Mevrouw, wilt u stukje proeven?’ vroeg marktvrouw in vrolijk geruit schort.
‘Nee, dank u, ik heb net tanden gepoetst.’
‘Is dat omdat je nooit weet wie je tegenkomt op de markt?’
‘Haha, nee, ik ben nogal kieskeurig.’
‘Mag de hond dan een plakje kaas?’
Rosa dacht: geef mij de kaas; houd zelf het plakje.

‘Heb je je telefoon bij je?’ vroeg vaste vrijwilliger op natuureiland de Zaag. Met grijper plukte hij afval op, en stopte dat in vuilniszak.
‘Wilt u die vasthouden?’
‘Nee. Er zijn vandaag verschillende vrouwen lastiggevallen door een man. Politie patrouilleert met auto maar die komt niet verder dan het pad. Politie wil er geen ruchtbaarheid aan geven, maar ik vind: een gewaarschuwde vrouw telt voor twee.’
Een pensionado die zich om mijn welzijn bekommert. Waar vind je die nog?
‘Het is een donkergekleurde man, grijze korte broek en groen T-shirt. Beschermt je hond je?’
‘Nee, die moet ik beschermen.’
‘Als je die vent ziet, meteen 112 bellen,’ sommeerde vrijwilliger me.
Kwam – op Rosa na – geen hond tegen.

Zon scheen alsof het niks kostte.
Vulde bidon bij watertappunt Fort Everdingen.
‘Vul mijn bidon ook!’ riep mannenstem.
Droeg clubshirt en dacht: vast bekende Waardrenner die grap maakt. Staarde echter in gezicht van vreemde snoeshaan. Oververhit, zeventiger, en geen greintje vrolijkheid. Zijn lichaam werd omspannen door schreeuwerig wielershirt met Fristi erop. Drol op een slagroomtaart heeft meer uitstraling.
Man gebaarde met arm dat ik zijn drinkbus nu! moest aanpakken. .
‘Meneer, dit is zelfbediening, hoor.’
Hand met drinkbus bleef hangen in luchtledige. Ik keek ernaar of het een granaat was.
‘Waar wacht je op? Je staat daar toch!’ brieste man.
‘Als u bediend wilt worden, gaat u maar naar een terras.’
‘Vrouwen kennen hun plaats niet meer in deze maatschappij.’
Weer zo’n patriarch die te vaak in het leven zijn zin heeft gekregen. Vent interesseerde me geen lor.
Er stopte nog een wielrenner. Ook een bidonvuller.
Patriarch keek op. Je zag hem denken: een man! Een soortgenoot! Iemand die me begrijpt!
De nieuwe – een dertiger – keek naar opgefokte snuiter. ‘Wat is er?’
‘Zij wil mijn bidon niet vullen.’
‘Mankeer je wat aan je klauwen?’ riep Dertiger. ‘Vul zelf je bidon of lazerstraal op.’
Ben zelden onderweg ergens zo vrolijk van geworden.

Een borrel in Kanis

Keek op de week (177)

Dorpspad

Joris heeft vrijwillig Vitaliteitsverlof. Sommigen dachten blijkbaar dat het een taakstraf was. Werkgever vindt: verlof neem je wanneer je nog vitaal bent. Waarom wachten tot je pensioen?
Man had eerste dagen ontwenningsverschijnselen, want hij is verslingerd aan cijfers. Kocht sudokupuzzelblok voor hem. Heb goede hoop.

‘Schrijf jij nog steeds?’ vroeg man naast me in apotheek.
Kreeg terplekke bijkans zenuwinzinking. Vroeg aan binnenkant van hoofd: wie ís die man? Kreeg geen antwoord.
‘Hoe…eh…weet u dat ik schrijf?’
Kerel keek me wazig aan; alsof ik uit een ui kwam.
‘We hebben ooit op schrijfles gezeten. Vier bijeenkomsten; tien personen.’
Gaapte man aan. Hij had een door het leven getekend gezicht en piepende longen. Maar wát een geheugen.
Het begon langzaam te dagen in mijn oosten: dit was man die altijd voorlas uit eigen werk. Hij zag er onschuldig uit.
‘Ik schrijf nog wel eens,’ bekende ik. ‘En u?’
‘Geen tijd meer voor,’ zuchtte hij.

Fietste met Man langs Lek. Stond hek met bord: verboden toegang. Joris wilde omkeren.
‘Kom op,’ zei ik. Voelde me net Eva. Stonden allemaal brandweer- en politiewagens langs dijk. ‘Kijk, daar hangt iemand in elektriciteitsmast,’ wees Man.
‘En daar twee opblaaslijken in de rivier!’ riep ik enthousiast. ‘Er is vast een oefening.’
Brandweeragent hield ons tegen. ‘U mag niet verder. Het is afgezet vanwege wedstrijd.’
‘Ik kan wel lezen,’ zei ik schuldbewust, ‘maar dacht: ik probeer het gewoon.’
Brandwacht keek meelijwekkend naar Man.

‘Je staat in mijn vak geparkeerd,’ zei kerel tegen mij door mijn halfopen autoraam. Heel dom: dacht dat hij grapje maakte maar vent keek serieus als bloed.
Opende portier stukje en keek naar grond: stond 15 cm over streep. Waar gaat het naartoe in deze wereld? Toen ik kwam aanrijden zag ik tussen lange rij auto’s één bescheiden gat en wurmde daar auto achteruit in.
‘Je staat in mijn vak!’ hield snuiter vol.
Zou ik onweerstaanbaar zijn voor neuroten? ‘Parkeervakken zijn alleen een richtlijn, hoor. Het blijft de openbare weg.’
Kerel deed alsof hij doof was, en informeerde: ‘Laat je altijd je autoraam openstaan?’
‘Twee,’ corrigeerde ik. ‘Mijn hond ligt achterin.’
Man keek argwanend door raam en zei: ‘Geen waakhond zo te zien.’
‘Heb je je hand al eens door het raam gestoken?’ Bad tot hondengoden dat kerel dat niet zou doen, want Rosa zou hand onmiddellijk likken.
Alsof hond wist dat het over haar ging, kwam ze overeind en gaapte. Kerel had geen hondenervaring want hij schrok van blikkerend gebit.
Ik draaide portier helemaal omlaag. Rosa veerde op en stak kop naar buiten.
Bromsnor ging klem tegen eigen carrosserie staan.
Maar wel keurig in zijn vak.

Vlak bij Kanis (#categorie: rare plaatsnamen) stond oudere man met beteuterd gezicht naast e-bike.  Aan zijn voeten sandalen met sokken.
’Mevrouw, ik heb een lekke band.’
Wat kan mij dat schelen? ‘Sorry, ik kan u niet helpen.’
‘Jullie wielrenners hebben toch altijd zo’n plaksetje bij je?’
‘Nee meneer, binnenbandjes.’
Kerel keek alsof ik leugendetector bedroog, zuchtte, en accepteerde zijn lot. ‘Wat moet ik dán?
‘U kunt ANWB bellen. Heeft u het nummer?’
‘Wilt u het voor me bellen?’
Kreeg beter idee. ‘Wanneer u rechtdoor loopt, ligt links een eetcafé met terras. Vraag daar of iemand voor u belt. Die kan exacte locatie doorgeven, en u kunt erbij gaan zitten.’
Grijsaard had meteen zijn humeur terug: ‘Dan begin ik met flinke borrel.’

Kanis

Plattelandsbluf

Keek op de week (176)

Kinderdijk

In Goudriaan hield bewoonde weg op. Overal mannen met machines. Bord aan wegeinde riep gebiedend: ‘Omrijden via Dordrecht.’
Via Dordt? Waren ze gek geworden? Had dat bord 15 km eerder neergezet! Goudriaan lag op bidon-werp-afstand.
Fietste naar wegwerker in oranje kleding.
‘Goedemorgen. Weet u hoe ik in Goudriaan kom?’
Achter hem werd vers asfalt platgewalst.
Kerel zei tot verrassing: ‘Loop maar mee.’ Wijzend naar asfalt zei hij: ‘Daar niet lopen; is heel heet.’
Ik gooide fiets om schouder, en volgde braaf aanwijzingen van gids. Zou hij ’s avonds thuis vertellen: Heb oude vrouw geholpen met oversteken?
Dacht aan wegoverzijde dat weg ‘klaar’ was, maar daar zaten stuk of 15 bouwvakkers op knieën. Ze timmerden klinkers en medeklinkers in weg. Allen toonden koortsachtige interesse in spaghettisliert in lycrapakje met racefiets om nek. Moest ik daarlangs lopen? Moeder Maria! Ze zouden me toeroepen, nawijzen en uitlachen. Van ellende zakten mijn losse mouwstukken af. Vooral toen hopman riep: ‘U mag hier niet komen!’
Zou me erdoorheen bluffen. Desnoods krachtig in mijn broek hoesten en keihard lachen. Want wie had hier een snipperdag? Stond hier toch maar zonder omrijden via Dordt. Die hopman moest dringend worden gesensibiliseerd.
‘Uw collega heeft me tot hier begeleid. Hoe kan ik het beste lopen?’
Hopman calculeerde: heb minste last van mens wanneer ze als wiedeweerga ophoepelt. Haalde schouders op: zoek het maar uit.
Mijn idee. Adviseerde mezelf: blijf uit buurt van gespannen touw, en strui-kel niet.
‘Môgge!’ riep ik stoer, lopend over houten palets, zand, en langs opgestapelde stenen. Klonk opgewekt geroep terug. Ergens werd gefloten. Moest Colnago-liefhebber zijn.
‘Sorry voor overlast!’
Daar was geen spráke van, werd me verzekerd. (We hebben in tijden niet zo gelachen.)
Op geplaveide weg zette ik fiets neer, en vulde de lucht zich weer met zuurstof.
De rest van de wereld lag aan mijn voeten.

Typisch geval wet van Murphy. Reed uur later lek op dijk bij Leerdam.
Achterwiel eruit. Verwisselde binnenband en pompte er lucht in.
‘Zal ik voor je pompen?’ vroeg passerende wielrenner.
Hoezo? Maakte ik hulpeloze indruk?
Aap kwam uit wielrenners korte mouw. Hij wilde pompje vasthouden, want zijn voorband was langzame leegloper.
Tuurlijk. Geef me 10 euro en we praten nergens meer over.

Droomde dat ik naakt in Rotterdam liep. Blote voeten en loshangend haar. Erger kon niet. Liep Bijenkorf binnen en ging met roltrappen naar derde verdieping: de woonafdeling. Kocht blauwwitte Chinese vaas om naaktheid te bedekken.
Twijfelde bij ontwaken aan mijn verstandelijk vermogen. Waarom kocht ik geen badjas?

‘Iedere maandag zelfde deuntje,’ ventileerde Joris bij thuiskomst. ‘Pak ik op zaak koffie uit automaat is verse melk op. 99 van 100 keer.’
‘Heb je altijd vers bakkie.’
Man rekende blijkbaar op medeleven want hij zei: ‘Aan jou heb ik niks.’
‘Volgende maandag zet jij vers pak melk in koffieautomaat. Na jouw bakkie verwissel je volle met lege pak.’
Joris schudde hoofd. ‘Jij zou het nog doen ook,’ zei hij bestraffend.
‘Hebben ze in Den-Haag geen gevoel voor humor? Staat jouw naam op geopend pak melk? Een geintje moet toch kunnen?’
Afkeuring van Man ging over in langzaam geknik. Daarna schaterde hij: ‘Ga ik doen! Hoop ik dat Jochem na mij komt. Die is ’s maandags nooit te genieten.’
Plan in uitvoering staat in steigers, want man heeft komende twee maanden Vitaliteitsverlof.

Leerdam

Klatergoud

Keek op de week (175)

Bonrepas

‘Kon je erlangs?’ vroeg wielrenner in Bonrepas.
Was net molen gepasseerd en stond bij te komen van voorval. Wielrenner leek dubbelganger van Jerom uit strip Suske en Wiske. Hij leek uit graniet gehouwen.
‘Stond zowat ín de Vlist,’ zei ik verontwaardigd.
‘Had je mazzel. Ik moest me vastklampen aan knotwilg anders was ik erin gelazerd.’
Altijd bereid te lachen om andermans ellende, schaterde ik: ‘Dat ik dat nou net heb gemist! Sorry…ik lach je toe.’
‘Ga je gang. Ben wel wat gewend met vrouw en drie dochters.’
Keken naar rode gevaarte dat als slak door polder gleed. Het was een onwerkelijk tafereel. Engelse touringcar werkte zich dieper in nesten, want weg werd almaar smaller.
Zei: ‘Gebaarde dat hij moest terugrijden, maar…’
Jerom zei: ‘Ik zwaaide naar chauffeur dat hij er niet door kon…’
‘Blijkbaar heeft hij meer vertrouwen in navigatie dan in locals.’
‘Er staat verbodsbord voor auto’s en motoren,’ zei ik.
‘Rare jongens, die Engelsen.’
Vroeg: ‘Zag je hoe de passagiers keken? Ze waren er allemaal bij gaan staan.’
Granieten man gierde het uit. ‘Vragen zich af wáár ze het water in rijden.’
‘Zouden ze zwemdiploma hebben?’
‘Die was verplicht bij boeking.’
Lachten ons kapot.
‘Enige redding is achteruit rijden. Weet zeker dat toeristen gaan lopen,’ aldus Jerom.
Was te koud om afloop af te wachten.

Mooie dag. Zon scheen. Had geslapen (vouwen van kussen stonden nog in gezicht,) stralend gemoed, en een niet opkruipende onderbroek. Zeldzame combinatie.
Liep langs hoektuin die om door ringetje te halen is. Een tuin met doorkijkjes, stelling met terracottapotten, bloeiende planten… Boven tuindeur was hoefijzer gespijkerd voor geluk. Gaf vrouw die erin aan werk was compliment: fleurige tuin met aparte bloeiers; altijd hard aan het werk.
‘Dat zou iederéén moeten doen!’ riep vrouw op vinnige toon. Ze keek of ik had gezegd dat ze dagelijks twee citroenen moest eten.
Dat iemand met beeldige tuin, zó lelijk kan kijken en klinken…
Vergevingsgezind dacht ik: wellicht heeft vrouw slecht geslapen en inlegkruisje ondersteboven in onderbroek gelegd.

Bank waar ik werkte, had Engelse directeur, mister Dough (spreek uit: Dof.) Very British in krijtstreep. Werd rondgereden in Rover die vaker bij garage dan voor bank stond. De chief had eigen etage en loo. Directiesecretaresses mochten geen gebruik van wc maken.
Maar ik was geen secretaresse.
Tijdens Doughs afwezigheid nam ik kijkje. Delfts blauwe tegels. Vergulde wc-bril en kraan en trekker aan stortbak. Zou Dough diamanten schijten? Hoe zou plassen op stand voelen? Was maar één manier het te ontdekken.
Constateerde dat het precies hetzelfde pieste als op dameswc’s op eigen verdieping.
Op wc-papier na. Dat was zó zacht, zonde om er je kont aan af te vegen.

Had net hagelbui overleefd. Tenen voelden kouder dan onze vrieskist. At eiwitreep en broodje vlak bij auto met Belgisch nummerbord.
Bestuurder kwam aanlopen met vraagteken op gezicht.
‘Ik heb op uw auto gepast,’ verklaarde ik.
‘Dat apprecieer ik,’ lachte hij. ‘Had u mijn auto niet kunnen wassen?’
‘Nee. Mijn auto was ik ook nooit.’
‘Nooit?’ papegaaide man. Een voor een vleide hij zijn zes hengels over hoedenplank zijn bolide binnen.
‘Doet mijn man. Wast uw vrouw uw auto?’
Kerel schaterde. ‘U bent wel erg direct. Ik kom uit Mol. Weet u waar dat ligt?’ vroeg hij.
‘Onder Eindhoven,’ wist ik.
Belg viel bijkans flauw van mijn topografische kennis. Had niets gevangen, maar: ‘Het was een wel bestede dag.’