Doorsnee

Keek op de Week (161)

Tuinfluiter

‘Ik ben een wandelsok kwijt,’ klaagde Joris.
‘Heb je er nog negen over,’ concludeerde ik.
‘Zeker weer de kaboutertjes?’
Kreeg ingeving. ‘Mis je een dikke blauwe?’ Stond op, liep naar fiets en trok sok uit bidonhouder. Gebruik sok onderweg als slaapzak om inhoud drinkbus warm te houden.
‘Hierzo!’ riep Man. ‘Ik had het kunnen weten.’ Pakte sok aan en verdween naar boven.
Vijf minuten later: daar was hij weer. ‘Hier heb je allebei de sokken. Het is toch bijna zomer.’

Er stond iets blauws voor de deur. Geen smurf, een mens.
Jongedame trachtte me te verleiden tot lidmaatschap van vriendenloterij. Lid worden van vriendenclub? Een vriend heb je of niet. Bedankte dan ook.
‘Waarom niet?’ vroeg wicht. Ze had sluik geverfd zwart haar, donkere kringen onder haar ogen en zag bleek alsof ze aan bloedarmoede leed.
‘Nee is ook een antwoord,’ zei ik en wilde huisdeur dichtdoen.
‘Maar waaróm niet?’ hield ze halsstarrig vol.
Brutaal nest! Zal ik het in drievoud op je voorhoofd schrijven? ‘Ik gooi mijn geld liever in de sloot,’ zei ik. ‘Daar heb ik meer plezier van. Dan zie ik tenminste nog kringetjes.’
Daar had ijzertekortje niet van terug.

Drie pubers hingen op een bankje.
Liep voorbij.
Jongelui stootten elkaar aan. Dacht: nu zal ik het krijgen.
Middelste knul riep: ‘Dag Ingrid!’ Jongens klapten voorover van het lachen.
‘Dag Henk!’ riep ik terug. (Voor Vlaamse lezers: Geert Wilders noemt doorsnee Nederlanders Henk en Ingrid.)
Mijn laarzen maakten slurpende geluiden in de zeiknatte grond. Pubers bootsten geluid na en hadden dag van hun leven.
Rosa staarde geobsedeerd naar een graspol naast de bank. Riep haar.
Ken je dat nummer van Donna Summer, The State Of Independence? Uit 1982, de tijd van de Koude Oorlog? Het refrein werd gedeeltelijk verbasterd tot: “Ze komen wel, ze komen niet, ze komen wel, ze komen niet. Hé! Hé!” Waarbij ze de Russen waren.
Voor Rosa geldt hetzelfde: doet ze het of doet ze het niet? Riep diverse malen.
‘Die hond luistert niet naar Rosa,’ zei Henk.
Andere tactiek. ‘Rosa wil je kip?’ Hond rende op me af alsof ze me die dag voor het eerst zag. Oh baasje, ik houd zoveel van je…(…eten.)
Achter Rosa bewoog een langwerpige bruine vlek. De neus laag over de grond in de speurneusstand.
‘Karel! Karel, kom hier!’ riep Henk. ‘Kom. Hier. Karel!’
Karel kende Donna Summer ook. Zoals een eigenwijze teckel betaamt, hield hij er de spurt in. Henk kwam overeind, greep te laat naar de riem, en holde hond achterna. Een van zijn sneakers bleef steken in de zompige klei. Puber balanceerde, verloor evenwicht en zijn schoenloze voet zakte tot zijn enkel in de grazige weide. Probeerde overeind te blijven maar door snelheid belandde hij met twee gestrekte armen op de grond. Zijn kornuiten – een ware steun – lachten zich kapot en klampten zich aan elkaar vast om niet van bank te glijden. Tien meter verderop verdween Karel onder een braamstruik.
Allesbehalve doorsnee.

De nieuwe generatie man

Keek op de week (160)

IJs onder wildrooster

Ik heb een man én een vriend, jaja! Kwam vriend in polder tegen. Zo’n knappe verschijning. Zijn hond, hoor. Ook een choco-lab: Puck.
Man moest drie keer kijken.
‘U herkent me niet, hè?’ schaterde ik. Keken elkaar aan en gierden het uit. Was werkelijk om te schreien. Gedeelte van onze gezichten dat bloot lag, zag rood van oostenwind tegen. Vertelde hikkend: ‘Heb Laplandmuts van mijn dochter opgezet. Keek snel in spiegel voor ik wegging. Je snapt niet waarom een mens dat zichzelf aandoet.’
Hondenvriend sprak proestend: ‘Toen ik met pensioen ging, heb ik alle mutsen weggegooid. Hoefde toch nooit meer op de fiets naar mijn werk. Leed gisteren kou vanwege hond. Heb vanochtend muts opgezet. Zie er zo vreselijk uit dat ik van ellende een selfie heb gemaakt.’
Diep weggedoken in zijn capuchon zag ik stukje van gratis muts van frisdrankfabrikant.
‘Bofte gisterenavond dat mijn vrouw me binnenliet. Had ijspegels aan neus en wenkbrauwen. En die honden hebben nergens last van, hè?’
Honden dolden inderdaad alsof het zomer was.

Roos is langer dan Dirk. Meeste mannen willen dan dat vrouwen platte schoenen dragen. Dus mannen hebben een probleem, en verwachten van vrouw oplossing. Zou het aan mijn cowboyleren laarsjes lappen. Roos heeft oertje naar haar moertje en trekt hoge hakken aan.
‘Die lengte staat haar prachtig. En ik loop er trots naast,’ glundert Dirk.
De nieuwe generatie man. Er is nog hoop.

Kwam man tegen die als hobby dieren doodschieten heeft. Hij was in burger en werd vergezeld door vier honden. Nukkige vent; eentje die gewend is gehoorzaamd te worden.
Eens monoloogde hij trots tot mij: “Mijn hond heeft een hele vrachtauto aan dode ganzen geapporteerd.”
‘Was u zelf te lui om die dode ganzen op te rapen?’ vroeg ik.
Beledigd zei hij dat hij zijn hobby beoefende vanwege zijn liefde voor de natuur.
Sindsdien zijn we gezworen vijanden.
Rosa kwam aanrennen uit bosjes met gevangen mol in bek. Erop kauwend alsof het kauwgom was.
Riep: ‘Los!’
Hond liet mol vallen. Keek van mol naar mij met blik van peuter waarvan lolly was afgepakt.
Jagerman zei: ‘Heeft hij eindelijk wild gevangen, mag hij het niet meenemen naar huis.’
Zei: ‘Dat doet ze maar als ze op zichzelf woont.’
Kerel wierp me vreemde blik toe.
Ving blik niet op.

Onbekende man duwde met bouwvakkersdecolleté autodeur dicht. Sjokte naar voordeur met in iedere hand boodschappentas plus orchideeënplant in plastic. Smeet planten op grond en sleepte zichzelf en tassen naar binnen. Deed deur dicht.
Op terugweg stonden bloemetjes nog steeds buiten. Ik belde aan.
‘Alstublieft meneer, uw planten hebben het koud.’
Kerel keek me vinnig aan, rukte plastic zakken uit mijn hand en smeet pontificaal deur dicht.
Ik keek naar vitrage waarachter minstens tien gestorven orchideeën stonden. Logisch; bij zo’n stuk chagrijn is gevoelstemperatuur altijd -15. Sprak monter tegen dichte deur: ‘Graag gedaan,’ en keerde om.
Toevallig passerende vrouw schoot in lachstuip. ‘Daar woont zo’n gezellige man,’ schaterde ze. ‘Hij wordt door hele blok Boze Buurman genoemd.’
Dát hielp.

#Help Rosa de winter door

Keek op de week (159)

Rosa

Had zin uit comfortzone te stappen en besloot Nieuwjaarsduik in de Lek te maken in naburig dorp. Samen met stuk of zestig andere idioten. Gekleed in rookworstmuts en badpak (was bang dat door kou mijn bikinibroek op enkels zou zakken) rende ik over het door vrijwilligers aangeharkte strand het ijskoude rivierwater in. Snel door de knieën zakken tot schouders nat zijn en metéén weer eruit.
Alleen in gedachten, hoor. Ben toch niet gek?

Was afgelopen week stem kwijt. Bewaar haar doorgaans op vaste plek. Overal gezocht: onder bed, in koelkast, besteklade, trapkast, tussen cd’s…
Droeg stippentrui maar was allesbehalve in nopjes.
Edoch, Man sprak gniffelend: ‘Stop maar met zoeken, ik kan wennen aan deze stilte.’
Had ik fut gehad, had ik Joris met vleesvork achterna gezeten door gans het huis om hem in zijn kont te prikken tot hij genade riep.
Heb stem terug. Lag bij gevonden voorwerpen.

Lieve lezers. Dit is ikke, Rosa. Ik sta 24/7 aan. Houd inbrekers buiten de deur. Jaag pakjesbezorgers angst aan. Blaf katten uit tuin. Loop heel de dag achter vrouwtjes kont aan in hoop dat er iets uit broekzak of van aanrecht valt. Ikke is zielig, want ik krijg te weinig eten. Niet te doen. Familiehonden wegen vijftien kilo zwaarder. Dat wil ik ook. Stuur mij voer, feestelijk voer! Met veel kunstmatige geur- kleur- en smaakstoffen. Die krijg ik nooit want daarvan ga ik vreselijk ruften. Who cares? Ikke not!
#Help Rosa de winter door!

Pakte pak knäckebröd. Joris heeft liefst per vier stuks verpakt in plastic. (‘Blijven ze knapperiger.’ ‘Niet zeuren, dooreten.’) Ik koop pak met louter losse. Scheurde plots verpakking kapot: alle knäckers in gruzelementen op grond. Keek naar Joris.
Hij draaide zich om en verliet dubbelgevouwen van het lachen de keuken.
‘Ik veeg de kruimels op en gooi alles in jouw kant van het bed!’ dreigde ik.
Man lachte nog harder.
Had hij maar gezegd: ‘Dat durf je toch niet.’

Droomde dat ik zat opgesloten op politiebureau.
‘Weet u waarom u hier bent?’ vroeg agent. Hij ging zitten op enige stoel in vertrek.
Ik zei: ‘Zal weer te hard over de dijk hebben gereden.’
Er klonk een irritante zoemer. ‘Dat is fóut geantwoord,’ sprak agent.
‘Is het een quiz?’ hoonde ik. Stem in hoofd zei: Kakel, houd je waffel, zo kom je nooit op straat.
Agent zei: ‘Als u volgende vraag goed beantwoordt, mag u naar huis. Komt-ie: Noem iets waar u heel goed in bent’
Politieman sloeg mij met stomheid. Had er zichtbaar plezier in.
Begon lukraak dingen te roepen die niet waar waren: ‘Koken. Wielrennen. Hardlopen. Zingen. Voorlezen.’ Na elk antwoord klonk de zoemer. Steeds weer die zoemer.
‘Telefoneren!’ riep ik.
Zoemer. ‘Leugenaar!’ riep agent.
Liep naar het raam en zette tanden in tralies. Ze waren niet van chocola. Wilde mijn cowboylaarsje uittrekken om ermee te slaan maar liep ineens blootsvoets.
‘Eh…doorzetter? Kordaat? Aansteller?’ Telkens die zoemer. Wist opeens mijn eigen naam niet meer. Was malende. Begon door te draaien.
‘Word wakker,’ schudde Man. ‘Je droomt.’
‘Ik mag niet naar huis want ik kan de vraag niet beantwoorden,’ snikte ik.
‘Wat voor vraag?’ vroeg Man verveeld.
‘Waar ik goed in ben.’
‘Je man uit zijn slaap houden,’ bromde hij.
Draaide me om en wist plots het antwoord: blind typen met tien vingers.

De coole overvaller

Keek op de week (155)

Berkenwoude

Liep slaapkamer in en zag dat iemand mijn kussen opzij had gesmeten. Aan manier waarop kon dat door slechts één iemand zijn gedaan.
‘Wat heb jij gedaan?’ vroeg ik Rosa.
Hond keek me met omfloerste ogen onschuldig aan.
Ik trok mijn dekbed opzij op zocht naar mijn oordoppen. Not.
Keek onder bed. Not.
‘Waar zijn mijn oordoppen, nou?’ vroeg ik hardop aan mezelf.
Als antwoord roffelde Rosa’s staart zacht op de grond terwijl ze haar bek aflikte.
Gatfer, hond heeft ze opgevreten!
Eén troost: Oost-Indischer doof dan ze is, kan ze niet worden.

De bel ging. Er stond een knaapje voor de deur.
‘Dag mevrouw, bent u de hoofdbewoner van dit pand?’
‘Nee, helaas,’ zei ik met deerniswekkend gezicht.
‘Kan ik de hoofdbewoner even spreken?’ vroeg knaapje.
‘Nee, helaas,’ herhaalde ik. Glimlachte vriendelijk, zei: ‘Goedendag,’ en deed deur dicht. Zal hem leren oude, wijze vrouwen onintelligente vragen te stellen.

Op de dijk stond een wielrenner. Volledig verkleumd. Stampvoetend en met zijn handen onder zijn oksels. Naast hem in de berm een Canyon fiets en een los achterwiel met platte band. Ja dág, was op terugweg naar huis en mijn extremiteiten waren bijkans bevroren. Zou fijn voorbij rijden.
Stopte mijn fiets!
Dan maar het beste ervan maken. ‘Dit is een overval,’ zei ik.
‘Nee, ík ben de overvaller,’ grapte de man.
Onder onze helm droegen we een gezichtsmasker, waardoor onze gezichten verstopt zaten (weer eens wat anders dan alleen je neus.)
‘Je fietspompje of je leven,’ dreigde de overvaller.
‘Dan maar mijn leven. Zonder pompje heeft het geen zin.’
Kerel schaterde op zelfde manier als Joris. Kreeg het spontaan enkele graden warmer.
Binnenband was reeds verwisseld, er hoefde slechts nog lucht in de band. Bewondering viel me ten deel toen ik fietspompje uit elkaar haalde, in elkaar schroefde en slangetje om ventiel draaide. Pompte tien slagen, reikte daarna wielrenner hulpstuk aan.
Hij pompte. Drukte duim boven op band en riep: ‘Hij blaast er gewoon acht bar in! En hij weegt niks!’
Ja, ja, wanneer Joris een cadeautje geeft, doet-ie het goed.
Was alsof wielrenner de trekkracht van een elastiek voelde: hij móest attribuut hebben. Ik onderging diepte-interview. Waar was het gekocht, wat kostte het, of hij foto mocht maken?
(Denk dat ik aandelen in bedrijf neem.)
Overvaller stak wiel terug in frame, onderwijl vertellend: ‘Mijn zwager pest me dat ik lichtgewicht spullen koop voor mijn fiets. Afgelopen zomer kreeg hij in zijn vakantie op de Veluwe een lekke band. Van zijn ie-ie-ie…’ – man stikte er bijna in – ‘van zijn ie-hie-baaik. Hij heeft twee-hee-hee-en-een-half uur staan wachten tot een busje met hulp kwam.’
Nee, dan kun je beter langs de IJssel in de vrieskou op een toevallig passerende wielrenner wachten. Veel cooler!

‘Fijn gefietst?’ vroeg Man.
‘Heerlijk. De ijspegels hingen aan de knotwilgen. Wilde foto maken maar handen waren bevroren.’ Pelde bovenste laag kleding en (hand)schoenen uit. ‘Wil je voelen hoe koud mijn handen zijn?’ bood ik aan.
‘Nee, nee!’ Joris haastte zich naar binnen.
In keuken vouwde ik me om centrale verwarming heen.
‘Maar wel heerlijk gefietst,’ schaterde Man.
‘Beetje afzien hoort erbij.’
‘Thee?’ plagde hij en duwde me mok nepkoffie met opschuimmelk in mijn handen.
De vreugde van het huwelijksleven.

De pedante man

Keek op de week (154)

Van Brienenoordbrug

Stond vooraan op dijk. Vrachtauto moest tussen twee woonhuizen achteruit scheepswerf op rijden, waarvoor cabine hoek van 90 graden moest maken.
Gaf chauffeur alle ruimte. Rij auto’s achter mij groeide. Iemand in T3sla dacht: ik rijd er voorbij, maar reed zich klem vanwege langs dijk geparkeerde auto’s.
Bestuurder kon nèt uitstappen. Aan zijn gezicht viel weinig vreugde af te lezen. Maar, de sterren stonden goed: hij kwam mij tegen.
Hij tikte tegen mijn raam. Zijn stropdas waaide op zijn kale hoofd. Pedant, dat was het juiste woord. ‘Ik wil erlangs,’ riep hij gezaghebbend.
Wat zijn we zelfverzekerd vandaag!
‘Ga uw gang,’ zei ik uitnodigend.
‘Als u wat naar rechts rijdt…’
Ik ruk nog liever mijn nagels uit. ‘Meneer, ik kan niet verder naar rechts want ik sta naast het dijktalud.’
’s Mans hoofd draaide naar rechts. Verhip, is die berg basaltstenen een dijk? Ja, Einstein.
‘Vraag aan de automobilist achter mij of hij u straks voor wil laten gaan,’ stelde ik voor. Alsof een regisseur een teken gaf, reed chauffeur op datzelfde moment het gaatje dicht. Dat was dat, want daarachter stond een trekker en boeren geven burgers geen voorrang.
Vrachtauto reed scheepswerf op. Links tegenover me verscheen iets in beeld. ‘Er komt een trekker aan,’ waarschuwde ik.
‘Een wát?’ vroeg Pedant.
‘Een t r a c t o r.’ Denk dat kerel – toen hij nog haar had – blonT was. ‘U kunt het beste bij die boerderij achteruit het erf afrijden,’ adviseerde ik.
Kerel keek me aan: je denkt toch niet dat ik het advies van een vróuw opvolg? Minzaam keek hij naar mijn oude Starlet, en schamperde: ‘Haalt je auto de vijftig kilometer per uur nog?’
Ongebroken pareerde ik: ‘De vraag is of uw auto het vandaag nog haalt.’
Daarna diende zich een nachtmerrie aan. De ons tegemoet rijdende trekker was ons genaderd en toeterde dat kerel mét zijn burgerbolide moest opzouten.
Pedant was één seconde verwijderd van een hartaanval.
Bij het wegrijden, wuifde ik.

Kookwekker ging. Man verdween naar garage en stapte twee minuten later met gezicht vol deernis ons huis binnen.
‘Heb patatbak uit handen laten vallen. Ik hoef niet, eet jij deze maar op,’ sprak hij gul.
Telde twintig goudgele gekreukelde frietjes. Zo weinig? Als ik patat eet, wil ik véél patat.
Joris gooide nieuwe lading in zonnebloemolie. Heb geen kind aan die man.

Liep in polder bekende met choco labrador Puck tegemoet. Glunderden voor we een woord hadden gewisseld.
‘U leeft nog!’ constateerde ik verrukt.
Baas schaterde. ‘Het scheelde een haar. Ik werd net door twee vijftigers op elektrische fietsen van het wandelpad gereden.’
‘Nou ja!,’ riep ik. ‘Schorem is het!’
‘Jahaha. Voor het eerst van mijn leven heb ik mijn middelvinger opgestoken.’
‘Hoe voelde dat?’ vroeg ik.
Met twinkelende ogen: ‘Een beetje onwennig.’
‘U mag wel op mij oefenen,’ bood ik aan.
‘Neeheehee, met jou wil ik geen ruzie.’
‘Ik had Rosa op ze afgestuurd.’
‘Oh ja, wat zeg je dan?’
‘Rosa, pak ze!’
Kranig baas met stoppelbaard lachte zich rot. ‘Het enige wat Rosa pakt, is haar bál.’
‘Dat weten die mensen niet.’
Hij hield zijn buik vast van het lachen. ‘Hè, hè,’ verzuchtte hij. ‘Precies wat ik nodig heb.’