V.I.P.

Keek op de week (164)

Brug Hekendorp

 Wist ongeveer waar het adres was, maar ongeveer was te weinig. Reed vierkantjes. Overal hofjes, bruggetjes, geen straatnaamborden. Parkeerde auto en ging te voet verder. Zag na tijdje lopen schilder staan. Witte overall. Vijftig? Blond haar en vrolijk gezicht.
‘Goedemiddag. Sorry dat ik stoor. Weet je waar de bladiebla-straat is?
‘Die is hier. Welk nummer zoek je?’
‘Nummer vier.’
‘Dat is links om de hoek. Daar zit onder anderen een voetendokter, en een kapper met schoonheidsspecialiste. Daar stap je een stuk mooier naar buiten, maar dat heb jij niet nodig.’
Vast een antiekliefhebber.

Liep afgelopen week beetje uit hand. Kreeg vier bekeuringen! Mijn hersenen konden het niet verwerken. Eerst boete voor: fietsen op de stoep; door rood licht fietsen en – de duurste – appen in het verkeer.
Daarna: Rosa laten poepen op de stoep zonder het op te ruimen.
Verbalisant had moeite met hondenpoep want stond niet standaard als overtreding genoteerd.
Assisteerde hem. ‘Kruis vakje “anders” aan.’
Op stippellijn erachter schreef hij: hont poepe.’
Schrijver deed zijn werk met vuur. Zijn tongpunt hing buitenboord. Niet het moment voor taalkundige correcties.
Boetes hadden gelukkig geen financiële gevolgen. Kreeg ze van zesjarig neefje dat later bij politie wil. Mocht bekeuringen schrijven in oud bonnenboekje van zijn vader. Die sprak opgelucht: ‘Alles gaat tegenwoordig digitaal.’
Heb voorkeur voor papieren exemplaar. Je kan er je gat mee afvegen.

In buurtsuper noemde iemand mijn naam. Postbode in burger. ‘Ik heb post voor jou. Om de een of andere reden is het onder in mijn tas blijven liggen.’
Buiten regende het katten en koeien. Zei: ‘Je mag het morgen bezorgen. Of meegeven aan een collega.’
Stond later bij scanautomaat. Tik, tik, op mijn schouder. De postvrouw. ‘Alsjeblieft Mirjam, je post!’
Voelde me beetje very important person.

Had weer onenigheid met Klaas Vaak (hoezo: váák?) Stapte uit bed, ging naar wc en nam slaappil. Mag er van mezelf na vier slechte nachten eentje innemen.
Lag kwartier in bed en dacht: nu komt het.
Tegelijkertijd zei mijn blaas: Hej, psssssssst.
Koest, ga slapen!
Droomde dat ik met volle blaas moest rennen om laatste bus naar huis te halen. Brug ging open. Reed in auto in file. Weg leek wel parkeerplaats. Zat in overvolle trein zonder wc. Vast in een lift. In vliegtuig zonder sanitair. Had parachute willen pakken. Alles om te kunnen piesen.
Goed dat ik droog bleef. Was anders very incontinent person geweest.

Viel – met fiets – met de voordeur in huis.
‘Kwam in Hekendorp langs dijk leuke vent tegen, joh!’ vertelde ik Joris.
Zijn blik zei: mijn vrouw zal niets hebben. Hij hield mijn fiets vast. Niemand kan dat zo goed als hij.
Ging op traptree zitten. Sjorde overschoenen omhoog en trok fietsschoenen uit.
‘Hij had een baard en droeg een blonde pruik. Een jurk met een petticoat eronder.’
Rukte overschoenen uit. ‘Hawaiiaanse bloemenslingers om en parelkettingen. Plus een kroontje op zijn hoofd.’
‘Nou,’ zei Joris, ‘jij hebt echt iets meegemaakt.’
Helm af, jack uit. Ging staan. Vroeg onverstoorbaar: ‘Weet je wat het allerleukste aan die kerel was?’
Al sloeg ik Man dood.
‘Zijn bruine labrador.’
Alaaf!

Wat doen we met Rosa?

Keek op de week (163)

Staatsbosbeheer is in Krimpenerwaard bezig met kaalslag. Een wandelpad was versperd met rood/wit hekwerk, verbodsbord en wapperend lint. Vroeg me af of Rosa en ik wellicht niet welkom waren? Zag nergens activiteit. Geen grote machines, gillende elektrische zagen, of werklui. Slechts uitnodigende stilte. Ravage was reeds verricht. Stapte over lint. Had pad voor mij alleen; een verrukking.
Kwam na ruim uur wandelen langs zelfde verboden pad. Een vrouw keek peinzend naar versperring.
‘U kunt er lopen, hoor,’ zei ik. ‘Ze hebben de werkzaamheden verplaatst naar pad verderop.’
Vrouw zei aarzelend: ‘Er staat wel een verbodsbord.’ Ze besloot: ‘Ik doe het toch maar niet.’
Prompt zei Man thuis: ‘Aan die brave burgervrouw zou je voorbeeld moeten nemen. Altijd die anarchie,’ mokte Joris.
Rijkte hem suikervrije appelpunt aan. Hij werd direct een stuk zoeter.

‘Hoi!’ riepen we simultaan en verheugd. Zelfs honden waren blij elkaar te zien.
Puck snuffelde aan Rosa’s billen.
Zei: ‘Vind dat onfatsoenlijk. Zou zoiets niet pikken.’
Baas schaterlachte. ‘Hé Puck, waar is je bal? Zoek je bal!’
Hond keek wel uit. Had afgelebberde tennisbal van Rosa gevonden en lag verlekkerd te kauwen.
‘Ballendief!’ schold ik.
‘Hoor je dat? Je bent een ballendief. Pikkie dat?’ lachte Baas schallend. ‘Laat los! LAAT LOS!’ Puck had Oost-Indisch-doof-momentje. Baas liep naar hond, sjorde, wrikte en trok aan bal maar hond bleek vasthoudend.
‘Je koopt een hond,’ zei ik, ‘geeft die tweemaal daags eten en wat heb je eraan? Niks.’ ‘Inderdaad. Schilderij aan de muur is minder bewerkelijk,’ gaf Baas toe.
Tussen gras zochten we vruchteloos naar gele rubberbal.
‘Houd de tennisbal maar,’ bood ik aan. ‘Het zal moeilijk zijn, maar zet me wel over verlies heen.’
‘Haha! Kan je ‘m missen? Puck, wat zeg je dan tegen Rosa’s baasje?’
‘Bekijk het lekker met je bal,’ antwoordde ik.
Namen lachend afscheid.

Vóór me fietsten twee oudere mensen op e-bike naast elkaar over dubbel fietspad.
Belde of ik mocht passeren.
Geen reactie.
Ping! Ping!
Geen reactie.
PING! PING! PING!
Weer geen reactie (wordt saaie blog.)
Kwam iets schuin naar links en vroeg: ‘Meneer, mag ik er even langs?’
Kerel was op slag geïrriteerd. ‘Ken je niet bellen?’
Was pas twintigste keer tijdens fietsrit dat ik oponthoud had door linksrijders.  Antwoordde: ‘Ik heb uw nummer niet.’
Mocht er toch langs. Vond dat fideel. Perste er een bedankje uit. Overweeg aanschaf Feyenoordtoeter. Of misthoorn.

Man pakte twee koffers met kleding in.
‘Waar ga je heen?’ vroeg ik.
‘Behalve jou heb ik nog drie of vier vriendinnen. Ik ga een tijdje bij Els wonen.’
Who the f*ck is Els? ‘Heeft Els King Corn brood?’ (KLIK)
‘Wat?’
‘Laat maar. Had je niet eerder kunnen vertellen over die vriendinnen?’
‘Dat doe ik nu toch?’
Mannenlogica. ‘Als je er uit gaat, kom je er niet meer in,’ zei ik op redelijke toon.
Joris knikte. ‘Wat doen we met Rosa?’
‘Wanneer je haar wilt uitlaten, stuur je maar een appje.’
‘Het duurt uren voordat jij reageert.’
‘Dan moet je dat inplannen.’
Werd stomverbaasd wakker.
Heb Joris ondervraagd. Hij was zogenaamd nog verbaasder dan ik. Ontkent alles.

Doorsnee

Keek op de Week (161)

Tuinfluiter

‘Ik ben een wandelsok kwijt,’ klaagde Joris.
‘Heb je er nog negen over,’ concludeerde ik.
‘Zeker weer de kaboutertjes?’
Kreeg ingeving. ‘Mis je een dikke blauwe?’ Stond op, liep naar fiets en trok sok uit bidonhouder. Gebruik sok onderweg als slaapzak om inhoud drinkbus warm te houden.
‘Hierzo!’ riep Man. ‘Ik had het kunnen weten.’ Pakte sok aan en verdween naar boven.
Vijf minuten later: daar was hij weer. ‘Hier heb je allebei de sokken. Het is toch bijna zomer.’

Er stond iets blauws voor de deur. Geen smurf, een mens.
Jongedame trachtte me te verleiden tot lidmaatschap van vriendenloterij. Lid worden van vriendenclub? Een vriend heb je of niet. Bedankte dan ook.
‘Waarom niet?’ vroeg wicht. Ze had sluik geverfd zwart haar, donkere kringen onder haar ogen en zag bleek alsof ze aan bloedarmoede leed.
‘Nee is ook een antwoord,’ zei ik en wilde huisdeur dichtdoen.
‘Maar waaróm niet?’ hield ze halsstarrig vol.
Brutaal nest! Zal ik het in drievoud op je voorhoofd schrijven? ‘Ik gooi mijn geld liever in de sloot,’ zei ik. ‘Daar heb ik meer plezier van. Dan zie ik tenminste nog kringetjes.’
Daar had ijzertekortje niet van terug.

Drie pubers hingen op een bankje.
Liep voorbij.
Jongelui stootten elkaar aan. Dacht: nu zal ik het krijgen.
Middelste knul riep: ‘Dag Ingrid!’ Jongens klapten voorover van het lachen.
‘Dag Henk!’ riep ik terug. (Voor Vlaamse lezers: Geert Wilders noemt doorsnee Nederlanders Henk en Ingrid.)
Mijn laarzen maakten slurpende geluiden in de zeiknatte grond. Pubers bootsten geluid na en hadden dag van hun leven.
Rosa staarde geobsedeerd naar een graspol naast de bank. Riep haar.
Ken je dat nummer van Donna Summer, The State Of Independence? Uit 1982, de tijd van de Koude Oorlog? Het refrein werd gedeeltelijk verbasterd tot: “Ze komen wel, ze komen niet, ze komen wel, ze komen niet. Hé! Hé!” Waarbij ze de Russen waren.
Voor Rosa geldt hetzelfde: doet ze het of doet ze het niet? Riep diverse malen.
‘Die hond luistert niet naar Rosa,’ zei Henk.
Andere tactiek. ‘Rosa wil je kip?’ Hond rende op me af alsof ze me die dag voor het eerst zag. Oh baasje, ik houd zoveel van je…(…eten.)
Achter Rosa bewoog een langwerpige bruine vlek. De neus laag over de grond in de speurneusstand.
‘Karel! Karel, kom hier!’ riep Henk. ‘Kom. Hier. Karel!’
Karel kende Donna Summer ook. Zoals een eigenwijze teckel betaamt, hield hij er de spurt in. Henk kwam overeind, greep te laat naar de riem, en holde hond achterna. Een van zijn sneakers bleef steken in de zompige klei. Puber balanceerde, verloor evenwicht en zijn schoenloze voet zakte tot zijn enkel in de grazige weide. Probeerde overeind te blijven maar door snelheid belandde hij met twee gestrekte armen op de grond. Zijn kornuiten – een ware steun – lachten zich kapot en klampten zich aan elkaar vast om niet van bank te glijden. Tien meter verderop verdween Karel onder een braamstruik.
Allesbehalve doorsnee.

Donkere dagen

Keek op de week (157)

Vlist

Een bewolkte en waterkoude dag.
‘Mevrouw, heeft u het niet koud?’ vroeg visser in berm. Hij droeg een muts, legerjas met capuchon, zo’n honderd-zakken-gilet, legerbroek en laarzen. Hij zag eruit alsof hij tijdje dood was geweest, en daarna weer was opgewarmd. Zijn spraak was zangerig; als een Vlaming.
‘Ik wilde hetzelfde aan u vragen,’ zei ik.
‘Mijn auto staat daar,’ wees hij achter zijn rug. ‘Bij stringente kou stook ik de kachel op, en pak koffie. En u op de koersfiets?’
‘Ik wilde om 12 uur van huis en ben om 11 uur begonnen met aankleden.’
De visser schaterde. ‘U heeft het niet koud?’ drong hij aan.
‘Nu ik stilsta.’
We wachtten op het passeren van de vrachtwagen van Campina die bij veehouders melkmachines leegzuigt. De plaatselijke weg was smal. Het tegemoetkomende verkeer stond in passeervakken of reed achteruit terug naar de volgende.
‘Komt u helemaal uit België om hier te vissen?’
‘Valt mee, ik woon onder Antwerp. Ik kom om te snoeken. Nog niets gevangen.’ Hij grimaste.
In stilte juichte ik.
De melkwagen reed langs. De polderweg trilde.
‘Ik kan weer,’ zei ik.
‘Er komt nog een trekker aan.’
‘Daar pas ik langs.’
‘Stalen zenuwen?’
‘Kwestie van wennen.’

In ons rivierdorp zit niet zomaar een bloemist maar een heel tolerante. Opgevoede honden mogen mee naar binnen. Vroeg me af wat onder opgevoed valt.
Rosa zag namelijk bloemenvaas zonder bloemen maar met water en begon er uit te lebberen.
‘Logisch,’ zei bloemist, ‘zoiets lekkers krijgt ze thuis niet.’

Bij diepvrieskasten stonden twee vrouwen uit hogere prijsklassement. Hun gezichten een schilderij met – zoals Toon Hermans placht te zeggen – rond hun ogen de betere kringen.
‘Wat ik niet begrijp,’ zei vrouw in zwarte kledij tegen haar in grijs gehulde vriendin, ‘is dat Freer en ik ieder jaar ruzie krijgen vanwege de kerstboomlampjes. Die dingen raken in de knoop en als de kluwen is ontward, branden ze niet!’ Na deze opmerking wrong vrouw zich voor mij langs, trok diepvriesdeur open en klauwde er zak dikke Vlaamse frieten uit.
Terwijl ze zag dat ik stond te wachten, gooide ze deur voor mijn aangezicht dicht. Grijze vriendin zuchtte, en stelde voor ieder jaar nieuwe lampjes aan te schaffen.
Ik pakte zak kreukelfriet uit kast, wilde verder lopen, maar dames blokkeerden als twee sumoworstelaars het pad. Wáren het maar worstelaars. Had ze met de stare opzij gekeken.
Kreeg zin om in deze vredelievende periode het vel van hun hielen te rijden maar dat is lastig wanneer je inkopen doet met sleurmandje.
‘Mag ik er even langs?’ vroeg ik; mijn toon aangepast aan de temperatuur van de patatzak.
Vrouwen deden minzaam stap opzij. Voordat ik erlangs glipte, zei ik: ‘Wikkel kerstlichtjes om een stevig stuk karton, en voordat je ze er volgend jaar afwikkelt, eerst even de stekker in het stopcontact steken.’
Monden van vrouwen vielen open. Paste geen zak friet in. Had ik nou maar twee dozen frikandellen uit vriezer gepakt. Had ze er tot voorbij hun huig zó ingeschoven.

‘Uw slaappillen zijn niet leverbaar, mevrouw Kakelbont,’ zei apothekersassistente.
Wenkbrauwen schoten van verbazing in mijn haarscheiding.
Ze vervolgde: ‘In heel NL zijn ze op. Zelfs de digitale apotheek is uitverkocht. De fabrikant heeft problemen en de pillen zijn pas weer leverbaar in februari.’
Ja, dan hoeft het niet meer…
Thuis ben ik maar even in de stabiele zijligging gaan liggen.

Schaatsen bij de Vlist

De coole overvaller

Keek op de week (155)

Berkenwoude

Liep slaapkamer in en zag dat iemand mijn kussen opzij had gesmeten. Aan manier waarop kon dat door slechts één iemand zijn gedaan.
‘Wat heb jij gedaan?’ vroeg ik Rosa.
Hond keek me met omfloerste ogen onschuldig aan.
Ik trok mijn dekbed opzij op zocht naar mijn oordoppen. Not.
Keek onder bed. Not.
‘Waar zijn mijn oordoppen, nou?’ vroeg ik hardop aan mezelf.
Als antwoord roffelde Rosa’s staart zacht op de grond terwijl ze haar bek aflikte.
Gatfer, hond heeft ze opgevreten!
Eén troost: Oost-Indischer doof dan ze is, kan ze niet worden.

De bel ging. Er stond een knaapje voor de deur.
‘Dag mevrouw, bent u de hoofdbewoner van dit pand?’
‘Nee, helaas,’ zei ik met deerniswekkend gezicht.
‘Kan ik de hoofdbewoner even spreken?’ vroeg knaapje.
‘Nee, helaas,’ herhaalde ik. Glimlachte vriendelijk, zei: ‘Goedendag,’ en deed deur dicht. Zal hem leren oude, wijze vrouwen onintelligente vragen te stellen.

Op de dijk stond een wielrenner. Volledig verkleumd. Stampvoetend en met zijn handen onder zijn oksels. Naast hem in de berm een Canyon fiets en een los achterwiel met platte band. Ja dág, was op terugweg naar huis en mijn extremiteiten waren bijkans bevroren. Zou fijn voorbij rijden.
Stopte mijn fiets!
Dan maar het beste ervan maken. ‘Dit is een overval,’ zei ik.
‘Nee, ík ben de overvaller,’ grapte de man.
Onder onze helm droegen we een gezichtsmasker, waardoor onze gezichten verstopt zaten (weer eens wat anders dan alleen je neus.)
‘Je fietspompje of je leven,’ dreigde de overvaller.
‘Dan maar mijn leven. Zonder pompje heeft het geen zin.’
Kerel schaterde op zelfde manier als Joris. Kreeg het spontaan enkele graden warmer.
Binnenband was reeds verwisseld, er hoefde slechts nog lucht in de band. Bewondering viel me ten deel toen ik fietspompje uit elkaar haalde, in elkaar schroefde en slangetje om ventiel draaide. Pompte tien slagen, reikte daarna wielrenner hulpstuk aan.
Hij pompte. Drukte duim boven op band en riep: ‘Hij blaast er gewoon acht bar in! En hij weegt niks!’
Ja, ja, wanneer Joris een cadeautje geeft, doet-ie het goed.
Was alsof wielrenner de trekkracht van een elastiek voelde: hij móest attribuut hebben. Ik onderging diepte-interview. Waar was het gekocht, wat kostte het, of hij foto mocht maken?
(Denk dat ik aandelen in bedrijf neem.)
Overvaller stak wiel terug in frame, onderwijl vertellend: ‘Mijn zwager pest me dat ik lichtgewicht spullen koop voor mijn fiets. Afgelopen zomer kreeg hij in zijn vakantie op de Veluwe een lekke band. Van zijn ie-ie-ie…’ – man stikte er bijna in – ‘van zijn ie-hie-baaik. Hij heeft twee-hee-hee-en-een-half uur staan wachten tot een busje met hulp kwam.’
Nee, dan kun je beter langs de IJssel in de vrieskou op een toevallig passerende wielrenner wachten. Veel cooler!

‘Fijn gefietst?’ vroeg Man.
‘Heerlijk. De ijspegels hingen aan de knotwilgen. Wilde foto maken maar handen waren bevroren.’ Pelde bovenste laag kleding en (hand)schoenen uit. ‘Wil je voelen hoe koud mijn handen zijn?’ bood ik aan.
‘Nee, nee!’ Joris haastte zich naar binnen.
In keuken vouwde ik me om centrale verwarming heen.
‘Maar wel heerlijk gefietst,’ schaterde Man.
‘Beetje afzien hoort erbij.’
‘Thee?’ plagde hij en duwde me mok nepkoffie met opschuimmelk in mijn handen.
De vreugde van het huwelijksleven.