KodW (150)
Wat vliegt een week.
Weet nog reclameslogan die in sociëteit hing toen ik twintig was: “Het leven begint bij veertig.” Dacht toen: ammehoela! Ben dan dood óf theemuts met krulspelden.
Moet je zien wat er van ons is geworden: we hollen maar voort.
In 2013 – ten tijden van het Boekenweekgeschenk van Kees van Kooten – vroeg verslaggever aan hem: ‘Hoe komt u tot rust?’
Kees antwoordde: ‘Door dood te gaan. Eerder heb ik geen tijd.’
Laat dit nou de 150ste keek op de week zijn!
Liep rondje met Rosa en zag in tuin kleine gevallen vrouw liggen. Impulsief bukte ik en takelde kaboutervrouwtje overeind.
Hoorde getik op raam. Vrouw erachter schudde bestraffend met wijsvinger.
‘Ik zet alleen uw kabouter rechtop,’ riep ik.
Bewoonster was niet in staat van privilege te genieten en bleef zwaaien met vinger. Snapte vrouw niet: 24/7 met kaboutersnoet in zwarte aarde liggen is toch geen leven? Snapte mezelf ook niet. Bukte weer en duwde kaboutervrouw omver. Keek tel naar haar recht overeind staande echtgenoot en gooide hem óók omver. Voelde goed.
Negeerde getik op vensterraam en liep verder.
Baas?
‘Ja, Rosa.’
Ik weet wat grote baas zal zeggen als hij dit hoort.
‘Maar grote baas hoort het van niemand want wie geeft jou tweemaal daags eten?’
Kon het me verbeelden maar hond leek te knikken.
‘Doet u mee aan actie voor gratis kledingcheque ter waarde van 450 euro?’ vroeg kassamedewerker Kruidv@t.
‘Ja, graag,’ zei ik.
Achter me bromde vrouw: ‘Ik doe niet mee; ik win nooit wat.’
‘Als u nergens aan meedoet, niet,’ zei ik vriendelijk.
Vrouw keek me geïrriteerd aan.
Zag dat vrouw jokte; ze had wel degelijk iets gewonnen. In haar gezicht zat bruine wrat met zwarte haren.
Twee boerkes van buut’n liepen naast elkaar en hielden halt op bruggetje.
Hun handen steunden op leuning. Ze droegen houten klompen, een blauwe werkbroek en geruit overhemd. Na een arbeidzaam leven hadden ze alle tijd van de wereld.
‘Ut benne postzegels, hè?’ gebaarde een boer met zijn hand naar de afgebakende lapjes grond van de amateurtuinvereniging. Zijn stem had een brommige ondertoon. ‘Arepels, uien…daar hebbe ze waainig werk an.’
‘Ze zitte meer dan ze sjouwe,’ beaamde ander.
Rosa dacht: kan best wezen, maar ik wil erlangs. Keek van ene naar andere boer maar er was geen passeerplaats. Of…ja toch. Met mengeling van schaamte en verbazing zag ik wat Rosa zag en liet hond begaan. Hoopte dat meest rechtse boer gevoel voor humor had. Enorme O-benen had hij al en daar stapte hond tussendoor.
Liep dichterbij, zei goedemiddag, eigenaar van O-benen ging opzij en ik haastte me het bruggetje over.
De brommer constateerde droog: ‘Raar volk.’
Stapte in omgeving van watertoren – in middle of nowhere – van fiets. Drie hanen kwamen op me toesnellen. Helaas, mijn eiwitreep deel ik met niemand. Had wel broodkruimels. Onderwijl het zakje leegschuddend -jij wat, jij wat en jij ook wat – doceerde ik: ‘Het zijn koolhydraatarme en met eiwit verrijkte volkorenkruimels.’ Dat moest ze toch goeddoen? Bliefden die verwende loeders ze niet. Een haan kwam brutaal dichterbij. Ik hield zijn kraaloogjes en snavel in de gaten, want hij keek verlekkerd naar mijn voorband.
’Pas je op?’ waarschuwde ik. ‘Ik ga met plezier boven op je zitten!’
Was te voorbarig; beest gedroeg zich voorbeeldig.