Mona en de vrijwillger

Keek op de week (180)

Foto Pixabay

Dorpsgenoot kwam aanlopen terwijl ik mos en witte muur uit voortuin plukte.
Vrouw hield halt, bekeek ons lapje postzegel en zei: ‘Wat heeft u een rommelige tuin.’
‘Wat vindt u precies rommelig?’ vroeg ik, terwijl ik mijn rug strekte.
‘Die lange stengels. Vréselijk, dat onkruid.’
‘Dat zijn bloemen; het is Vingerhoedskruid. De hoedjes zitten bomvol bijen en hommels.’
‘Alles groeit door elkaar,’ zanikte vrouw verder.
Daar had ze een punt. Sinds vier buxusvakken zijn opgevreten door motten, groeien Zenegroen, Franse geranium, Zeeuws Knoopje en Kattenstaart knus tegen elkaar.  Daartussen enkele paardenbloemen, Engels gras, en bodembedekkers. Onze tuin is een koek en zopie voor insecten.
‘Haalt u alléén het mos en dat…dat platte spul weg? Laat u de rest staan?’ Bij laatste zin schoot stem van vrouw omhoog.
Kreeg lust vrouw omlaag te slaan. ‘Mevrouw,’ rondde ik het gesprek af, ‘het is maar goed dat wij een tuin hebben, en u slechts een balkon met kunstgras. Goedemiddag!’

Zat weer bij Carolien. Kennelijk heeft Hemel via Droomland bezoekuren.
Carolien breide blauwe sokken, en die naaide ze aan uiteinde van een in zelfde kleur gebreide sjaal. Ze vouwde een sok om haar oor, wond sjaal om haar hoofd – als boerin met kiespijn – en andere sok om andere oor.
‘Nu krijg ik nooit meer koude oren,’ zei Carolien met onnavolgbare logica.
Voelde na ontwaken hunkering om ook blauwe sokken te breien.

Wandelde met Rosa door woonwijk. Passeerde speelplaats. Op schommels zaten twee knaapjes. Twee meisjes stonden er beteuterd naast. Een met paardenstaart, ander met kroeshaar en kralen.
‘Mevrouw, die jongens pesten ons.’
Hè get! ‘Wat doen ze dan?’ vroeg ik.
Vanaf schommels klonk: ‘Jongens zijn sterk, ze bouwen een kerk! Meisjes zijn slap, ze vallen in de pap!’
‘Weet je wat je kan zeggen?’ smoesde ik met meiden.
Enthousiast veerden vriendinnen op. ‘Zal ik tot drie tellen?’ vroeg Kroeshaar.
‘Een, twee, drie. Jongens zijn vies, ze stinken naar de pies! Jongens…’
De sterke mannen gleden van schommel en renden weg. Naar de rok van hun moeder.
Vlecht zei praktisch: ‘Zo, nu zijn schommels van ons.’
Alles in het leven is betrekkelijk. Rosa zag onverwacht kat langs waterkant en sleurde me omver. Viel op handen en knieën in het gras, rakelings langs hondendrol.
Liever in het gras dan in de pap.

Rood autootje stopte schuin over twee parkeervakken, en portier zwaaide open. Man op leeftijd kwam zwaar steunend op loopkruk overeind uit autostoel. Het was vrijwilliger die ruim tien jaar als vrijwilliger bij bieb werkt. Geen moeite is hem teveel.
Uit AH kwam vrouw aanlopen die in dorp reputatie heeft opgebouwd. Altijd begripvol, tolerant, warm en gezellig.
‘Als je niet kan parkeren, stop dan met autorijden!’ schimpte ze in voorbijgaan.
‘Ik heb net een nieuwe heup!’ riep Vrijwilliger.
‘Wat kan mij dat schelen? Ik zou die auto zo nooit neerzetten!’
‘Nee, want jij hebt geen rijbewijs, Mona!’ bemoeide ik me ermee.
Mona keek me met moordzuchtige blik aan, waarna ze bijna op voetganger botste, die vervolgens volle lading kreeg.
‘Wat bezielt mensen toch?’ vroeg Vrijwilliger.
‘Niks van aantrekken. Mensen met een grote mond hebben meestal weinig inhoud. Wedden dat haar tv-scherm groter is dan haar boekenkast?’
Vrijwilliger schaterde: ‘Ik heb haar nog nooit in de bieb gezien.’

Ballendief!

Keek op de week (179)

Kasteel Haarzuilens

Liep in Koeienbos vrouw Emmie en hond Bjorn van huppelslager tegen het lijf. Honden dolden door gras. Rosa liet bal los en Bjorn zette tanden erin.
‘Oh, die laat hij niet meer los,’ zei Emmie.
‘Dan heb je een probleem,’ grapte ik. Tegen Bjorn: ‘Hebben je bazen een gigantische camper, maar geen geld voor een bal. Ik had ze anders ingeschat.’
Emmie schaterde: ‘Hij heeft er thuis een stuk of 20.’
Zei begripvol: ‘Dat snap ik.’

Fietste in Haarzuilens. Achter trafohuisje, omgeven door bosschages, lag groen grasveld. In het midden was oudere man druk in weer met fotocamera, paraplu en lichtmeter. Het te fotograferen object was een jongeling in wit overhemd, zwarte knickerbocker, witte kniekousen en platte schoenen. Zijn haar zag er uit alsof hij uren oliebollen had staan bakken.
Hij stond er verveeld bij. Alsof hij iets miste. Iets kleurigs in zijn bestaan.
Fotograaf zag mij staan, knikte van jonge kerel naar mij.
Kort keken wij naar elkaar, zonder te groeten. Ik kan slecht bij mijn humor als het om dierenmishandeling gaat. Zag nergens prikkeldraad met rund erachter in nabijheid hetgeen me gerust stelde.
Daar kwam gekleurde lap tevoorschijn. Een rode cape werd om schouders van toreador geworpen en knul deed ineens of hij in arena stond. Nam trotse houding aan, draaide pirouette en trok denkbeeldig zwaard tevoorschijn.
Had ik nou maar uit de heup leren schieten met klappertjespistool. Maar…met ossenkopstuur op fiets had ik ook goud in handen.

Las oud interview.
‘In de week van Sonja Barends tachtigste verjaardag: vragen die ze ooit stelde aan haar gasten, nu door haarzelf beantwoord.
Word je op je oude dag mild?’(aan Annie M.G. Schmidt, Sonja op zaterdag 1991.)
‘Annie zei toen precies hetzelfde als wat ik nu zeg: vooral níet doen. Vooral je overal mee blijven bemoeien, je ontzettend blijven opwinden. Ik vroeg haar hoe je oud wordt. ‘Doorroken en vreemdgaan,’ was haar antwoord. Annie Schmidt was als beste in staat om elke vraag met humor te beantwoorden. Zó ontzettend leuk. Ik hou sowieso van leuke, verstandige, opgewonden oude mensen.’ Aldus Sonja.
Besloot terplekke om leuk, opgewonden, oud mens te worden. (Verstandig, kan ik niet beloven.) Goed begin voor rest van mijn leven!

Stapte 03.12 uur uit bed.
Brak onder aan trap mijn nek. Wat nam deel van hal in beslag?
Deed licht aan. Zag direct Roos’ jas en schoenen aan en onder kapstok. En ding op wielen, een omgekeerde kattenbak erbovenop, met snoer en ingeklapte duwstang.
Wat was het? Mijn hersenen leken een stofnest.
Het was…een elektrische grasmaaier.
We hebben geeneens gras! En Joris geen borsthaar.
Was te vroeg om serieus na te denken.
Stapte na ontbijt terug in bed.
Weer eruit was grasmaaier foetsie. Roos had apparaat meegenomen om uit te lenen aan vriendin Suus.

Deed inkopen bij huppelslager. Na afrekenen overhandigde Nel me de koeltas en zei: ‘Er zit een cadeautje in voor Rosa.’
‘Een cadeautje voor Rosa?’ herhaalde ik schaapachtig.
‘Opdracht van Emmie. Iets met een afgepakte bal door Bjorn?’
Nou ja! Het bleek een door slager zelf gefabriceerde worst als hondensnack.
Hoort Rosa naam van Bjorn holt ze kwijlend naar koelkast, en laat even later in gelukzaligheid plakje naar binnen glijden. More!

Langs de Lange Linschoten

Koosje en de patriarch

Keek op de week (178)

De Zaag

In volsagen verwarring leunde dame – frêle, eind zeventig, blossen op wangen – op haar rollator. Ze meldde klaaglijk: ‘Mevrouw, ik ben Koosje kwijt.’
‘Wie is Koosje?’ vroeg ik. Kleinzoon? Goudvis, Deense dog, wandelende tak?
‘Mijn hond. Een Yorkshire terriër. Daar zag ik hem voor het laatst,’ wees ze naar bosjes.
Had ik weer, hond ter grootte van cavia zoeken. Stelde voor: ‘Als u Koosje roept, kijk ik of ik iets zie bewegen.’
Daar was dame voor te porren.
Als antwoord hoorde ik geritsel, gepiep en gehijg. Achter berg brandnetels onder bosjes ontwaarde ik rillend hondje; zijn halsband vastgenageld achter tak. Ik moest op mijn knieën; net nu ik een zomerjurkje droeg. Very charming.
Herkende Koosje in mij reddende engel of hing-ie straks in mijn tengels?
Wurmde halsband los, en tilde Koosje op. Die likte al mijn vingers. Zo veel dankbaarheid hoefde nou ook weer niet.
‘Oh, schatje van me,’ jubelde vrouw. Van liefde kneep ze bijna alle lucht uit het lijfje, en legde hond op dekentje in rollatormand. Koosje had zijn beweging voor die dag wel gehad.

Kocht op markt kilo boerenkaas.
‘Mevrouw, wilt u stukje proeven?’ vroeg marktvrouw in vrolijk geruit schort.
‘Nee, dank u, ik heb net tanden gepoetst.’
‘Is dat omdat je nooit weet wie je tegenkomt op de markt?’
‘Haha, nee, ik ben nogal kieskeurig.’
‘Mag de hond dan een plakje kaas?’
Rosa dacht: geef mij de kaas; houd zelf het plakje.

‘Heb je je telefoon bij je?’ vroeg vaste vrijwilliger op natuureiland de Zaag. Met grijper plukte hij afval op, en stopte dat in vuilniszak.
‘Wilt u die vasthouden?’
‘Nee. Er zijn vandaag verschillende vrouwen lastiggevallen door een man. Politie patrouilleert met auto maar die komt niet verder dan het pad. Politie wil er geen ruchtbaarheid aan geven, maar ik vind: een gewaarschuwde vrouw telt voor twee.’
Een pensionado die zich om mijn welzijn bekommert. Waar vind je die nog?
‘Het is een donkergekleurde man, grijze korte broek en groen T-shirt. Beschermt je hond je?’
‘Nee, die moet ik beschermen.’
‘Als je die vent ziet, meteen 112 bellen,’ sommeerde vrijwilliger me.
Kwam – op Rosa na – geen hond tegen.

Zon scheen alsof het niks kostte.
Vulde bidon bij watertappunt Fort Everdingen.
‘Vul mijn bidon ook!’ riep mannenstem.
Droeg clubshirt en dacht: vast bekende Waardrenner die grap maakt. Staarde echter in gezicht van vreemde snoeshaan. Oververhit, zeventiger, en geen greintje vrolijkheid. Zijn lichaam werd omspannen door schreeuwerig wielershirt met Fristi erop. Drol op een slagroomtaart heeft meer uitstraling.
Man gebaarde met arm dat ik zijn drinkbus nu! moest aanpakken. .
‘Meneer, dit is zelfbediening, hoor.’
Hand met drinkbus bleef hangen in luchtledige. Ik keek ernaar of het een granaat was.
‘Waar wacht je op? Je staat daar toch!’ brieste man.
‘Als u bediend wilt worden, gaat u maar naar een terras.’
‘Vrouwen kennen hun plaats niet meer in deze maatschappij.’
Weer zo’n patriarch die te vaak in het leven zijn zin heeft gekregen. Vent interesseerde me geen lor.
Er stopte nog een wielrenner. Ook een bidonvuller.
Patriarch keek op. Je zag hem denken: een man! Een soortgenoot! Iemand die me begrijpt!
De nieuwe – een dertiger – keek naar opgefokte snuiter. ‘Wat is er?’
‘Zij wil mijn bidon niet vullen.’
‘Mankeer je wat aan je klauwen?’ riep Dertiger. ‘Vul zelf je bidon of lazerstraal op.’
Ben zelden onderweg ergens zo vrolijk van geworden.

Een rugligger!

Keek op de week (174)

Boerderij Cabauw

Fietste weer langs ooievaars in Cabauw. In lange broek want het was weer herfst.
Riep naar boven: ‘Houden jullie de eitjes warm? Zojuist getrakteerd op hagelbui.’
Vogels gaapten. Of deden ze bek open om drommen muggen naar binnen te laten vliegen?

Wandelde op smal pad en in bocht bij bosjes stond man in Adamskostuum. Wat bezielde man in openbaar zijn blote snikkel te laten zien? Vast een type met matige impulsbeheersing.
Wanneer ik me verveelde, zou ik een keer naar zijn croissant kijken. Was niet van plan om te keren. Had probaat middel in hand: Rosa’s ballenwerper. Oh…woordspeling.
Waar was die hond eigenlijk? Keek achterom en zag aan beweging in koolzaad en fluitenkruid waar ze liep. Riep hard: ‘Roooooo-sa!’
En verrek – doet ze anders nooit- ze kwam hoppend door hoge kruid aanrennen.
Ik gebaarde met ballenwerper naar Snikkel en zei met killerblik: ‘Pas op, je bent ‘m zo kwijt.’
Niet gezelligste openingszin, wel uiterst functioneel.
Heb nimmer gebukte man met twee handen tussen zijn benen zó snel bosschages in zien vluchten.

Ging naar tandarts. Was snel klaar (geen gaatjes) en trok jas aan toen man in felgekleurde kledij binnen stapte.
Ben voor de beer niet bang, maar deze kerel vulde in zijn eentje hele wachtkamer.
Hij keek ruimte rond en zag slechts één mens. Vroeg met bulderstem: ‘Van wie is dat kleine  blauwe autootje?’
Schrok zo hard, wilde me aan iets vastklampen, doch enige wat in nabije buurt stond, was beer van man zelf, en hem wilde ik niet lastigvallen. Beer paste beslist niet in standaardauto. Zou hij met zijn dubbeldekker tegen, of erger nog, óver mijn auto zijn gereden?
Stak vinger op en zei: ‘Die auto is van mij’.
‘Wilt zo vriendelijk zijn uw autootje weg te halen, want de vuilniswagen kan er niet langs.’
Was dat alles? Dan graag een beetje respect, hè?
Probeerde mijn-kleine-auto-staat-in-de-weg-moment te rekken, totdat Beer op zijn horloge keek en zijn handen- zo groot als pizzaborden- in zijn omvangrijke zij plantten.
Ik weet wanneer ik moet stoppen, dat is mijn kracht.
We stapten in onze auto. Omdat weg doodliep, keerde ik en reed langs zelfde vuilwagen. Door openstaande raam schalde muziek. Plus het geluid van natuurramp.
Gouden tip voor Beer: als je met radio meezingt, draai dan je autoraam dicht.

Wierp fiets in heg en klopte aan bij boerderij. Sympathiek ogende vrouw deed open.
‘Daar ligt een schaap op zijn rug,’ wees ik naar weiland. Voor schaap is dat levensbedreigende situatie want het kan niet zelf terug rollen.
Boerin rende langs woning en riep: ‘Gerrit! Gerrit! Een rugligger!’
Man in blauwe overall en op houten klompen sjeesde ons voorbij, stak weg over, en wierp zich over hek. Holde naar schaap.
Keek toe hoe Gerrit achter schapenkop ging staan, en dier met twee handen aan vacht overeind sleurde, totdat het op kont zat. Met vloeiende beweging trok hij schaap omhoog op vier poten. Wankelend bleef het staan.
Zowel mens als dier hijgde uit.
Was alsof ik getuige was van chirurgische ingreep. Dat had ik nooit gekund,’ zei ik bewonderend tegen boerin. ‘Ik weet alleen dat je ze niet mag omrollen.’
‘Weten wat niet mag, is net zo goed belangrijk,’ antwoordde vrouw op zachtaardige toon.
Schaap begon te lopen met slingerbewegingen alsof het dronken was. Eigenaar bleef er dichtbij. Even later liep schaap normaal en begon gras te vreten.
‘Als ze gaan eten, is het goed,’ zei boerin tevreden.
Werd warempel nagewuifd.

De knappe Romein

Keek op de week (173)

Oudewater

Liep ziekenhuis uit.
Mevrouw in rolstoel ving bij uitgang zonnestralen.
‘Jammer dat hier geen bediening is,’ grapte ik.
Vrouw begon hard te lachen.
‘Zal ik uw bestelling opnemen? Koffie met appelgebak,’ stelde ik voor.
‘Met slah-hag-room,’ zei vrouw hikkend van lach.
‘Komt eraan!’
‘Ik voel me net Opa Flodder,’ bekende vrouw schuddebuikend.
‘Alleen het bordje ontbreekt,’ constateerde ik.
Vrouw haalde gierend adem, alsof zij spoedig door verstikking zou sterven. Overleefde het zonder tussenkomst van medische verzorging. Wat ook scheelde was dat ze aan zuurstof zat.

‘U ziet zeker wel aan mijn apparatuur dat ik verstand heb van natuur?’ vroeg vuilniszakgrijze kerel op natuureiland de Zaag. Hij gebaarde met hand naar verderkijker om zijn nek.
Stel dat ik achter stuur van vrachtwagen ga zitten, heb ik dan verstand van vervoer gevaarlijke stoffen?
Man had als adagio: wees niet te beknopt. Met het vuur van een zendeling pochte hij over zijn alwetendheid. Hij ging los over plant gele spindotter. Die werd door iedereen verward met gele dotter, terwijl eerstgenoemde slechts gedijt in gebieden – zoals hier – met eb en vloed.
Ik wilde gesprek afbreken, maar kerel praatte zonder oevers.
Toen ik kans kreeg, vertelde ik: ‘Mijn vriendin is boswachter. Als ik iets wil weten, app ik haar een foto, en krijg meteen antwoord. Met Latijnse naam erbij.’
Tot dan toe was opdringerige kerel in opperbeste stemming. Mijn informatie beviel hem dermate slecht, dat hij op beschuldigende toon sprak: ‘Ik had gewoon zin in een gesprek met een mooie vrouw.’
Vroeg: ‘Waarom zou ik een gesprek met u willen?’
Daarop had man geen antwoord, dus ging ik iets leuks doen: stokken gooien in Nieuw Maas. En Rosa mocht ze apporteren.

Vlak bij Oudewater reed plots wielrenner naast me. Hij riep: ‘Colnago!’ Maakte rondje van duim en wijsvinger, kuste zijn vingertoppen en wees naar mijn fiets. ‘Bellisimo!’ met reeks onnavolgbare klanken. Kennelijk herkende kerel mijn hand gebouwde collectors item.
Knappe vent; geen bult. Lachte zo aanstekelijk dat ik terug lachte.
Hij fietste op Colnago C40. Nagelnieuw, gebaseerd op origineel uit 1989. Eigenaar bleek rasechte Romein. Kletste alsof ik hem verstond. Het Italiaans klonk verrukkelijk. Wisselden Italiaanse fietsonderdelen uit. Droegen beiden Castelli korte broek en Fizik schoenen.
Herinnerde me restanten uit lessen vorige eeuw, en waagde gok: ‘Come stai? Abastanza bene. Grazie, et lei?’ (Hoe gaat het met je? Redelijk goed. Bedankt, en met jou?)
Sympathiek: hij lachte me niet uit.
Te snel scheidden onze wegen.
Chiao!

Strekte behaaglijk fietsbenen op ons terras. In de zon! Op tafel stond decafé met melkkraag en suikervrij appelgebak. Met slagroom. Zelfbediening, maar toch: het leven was goed.
Lievevrouwebeestje landde op rand koffiemok.
Ga niet op mok zitten, straks verbrand je je pootjes!
Liet kapoentje voorzichtig op vinger lopen en zette het op tafel.
Een musje hipte nieuwsgierig dichterbij. Zag hij gebak?
Vriend, laat dat maar uit je druk bewegende koppie. Gooide gebakskruimel naar musje. Wat was ik toch gulle vrouw.
Hip-hip kwam musje dichterbij. Keek beurtelings van koekkruimel naar  lievevrouwebeestje, hip-hip, en…HAP…alles was voorbij.

Bergambacht