Winterwarmte

WE-300 schrijfuitdaging van Plato voor december met als thema: winterwarmte.

Ondanks haar thermokleding en winddichte jas heeft ze heeft het gevoel in haar nakie te staan. Haar handen zijn ijsklompen en ze overweegt serieus haar handschoenen uit te trekken om ze warm te plassen. Alleen de gedachte aan haar blote kont in de vrieskou weerhoudt haar daarvan.

Gek dat ze van buiten zo koud is; van binnen kookt ze. Niet alleen omdat ze verliefd is, maar ook van nijd. Ze had zelf ook wijzer moeten wezen. Ze is niet bepaald het mooiste meisje van de klas, maar dat gevoel had hij haar wel gegeven en vandaar dat ze vol overgave op zijn uitnodiging was ingegaan.
Thuis had ze van gekkigheid niet geweten wat ze eerst wilde doen: van blijdschap haar bed als trampoline gebruiken, of haar vriendinnen bellen.

Voorlopig is hij ruim een half uur te laat. Tien minuten geleden heeft ze zichzelf al uit staan kafferen dat hij haar in de kou laat staan. Het wordt tijd naar huis te gaan, maar ze wil koppig zijn. Stel  dat hij domme pech heeft: een lekke band, lege accu, file…
Ze zou het in een kroeg met de eerste de beste slampamper aan moeten pappen. Haar bloed kookt en ze moet vreselijk piesen. Toch maar over haar handen dan?

Van achteren hoort ze voetstappen dichterbij komen. Ze draait zich om. Het is nauwelijks vast te stellen welk mens er schuil gaat tussen de winterjas, sjaal en schaatsmuts.
Aarzelend zet ze stap in zijn richting. Een stoeptegel heeft net een opstaand randje en om niet te vallen grijpt ze de onbekende pardoes bij de mouw van zijn jas. Het ergst denkbare gebeurt: de man kan zijn evenwicht niet bewaren, en samen vallen ze om. Ze kijkt in de ogen van haar medeglijder en gloeit van blijdschap: hij is toch op haar gevallen!

Ruimte voor de ziel

Schrijfopdracht WE-300 van Plato met als thema: scheiding.

Het is stil in de schemerige zitkamer. De zware, dichtgetrokken veloursgordijnen laten nauwelijks een reepje licht door. Roerloos zit ze op de stoel naast het bed van haar man. Hij ademt zwaar en onregelmatig. Ze heeft geen licht nodig om te zien dat de gestalte broodmager is, zijn gezicht doorgroefd, en  zijn lichaam een schim in veel te grote kleren is geworden.

Langzaam, bijna sluipenderwijs, heeft de ziekte de regie overgenomen en hem verteerd. Hij heeft de aftakeling manmoedig ondergaan; zijn geest vele malen sterker dan zijn lichaam. Hij voelde boven alles boosheid. Boos, omdat zijn lichaam hem in de steek liet. Boos, dat het wel energie stopt in baardgroei maar niet in genezing. Hij wil en kan zich niet overgeven aan dit laatste gevecht. Omwille van haar wil hij blijven en rekt hij iedere seconde.

Toen ze elkaar leerden kennen, meer dan een halve eeuw geleden, was het net of ze in elkaars gezelschap geluid konden zien, en kleur konden ruiken. Dat was altijd zo gebleven en samen hebben ze een rijk leven gehad. Ongrijpbare gedachten fladderen door haar hoofd.

Dan neemt ze een rigoureus besluit. Ze knijpt voorzichtig in de lange, knokige vingers van zijn knoestige hand.
‘Lief,’ zegt ze zacht, haar gezicht zo dicht mogelijk bij het zijne. ‘Lief… zou je niet eens gaan…? Heeft het niet lang genoeg geduurd?’ Even zoeken zijn ogen de hare. Zijn stem is niet meer dan een fluistering. Ze voelt de reactie in zijn lichaam; alsof een last van hem afvalt.
Langzaam, als een nachtkaarsje, gaat hij uit, tot hij tenslotte stopt met ademen.
Ze weet: hij is voor altijd weg.

Lange tijd later staat ze op, loopt naar de gordijnen, schuift ze opzij en opent een raam. Nu kan zijn ziel naar buiten toe. Waar altijd kleur en geluid zal zijn.

 

Toekomstdroom

Schrijfopdracht WE300 van Plato (van de maand augustus) met als thema: uittreding.

‘Je mag gaan persen,’ zegt de vrouw naast haar.
Persen? Moet ze nou ook nog gaan persen? Ziet dat mens niet dat ze niet meer kán? De weeen hadden elkaar in zo’n rap tempo opgevolgd, dat ze ze niet meer weg had kunnen puffen. Ze is nat van het zweet, en haar lange haren plakken op haar gezicht en in haar nek. Het irriteert haar dat de vrouwen tussen haar benen kijken en nauwelijks aandacht aan haar besteden. Oh…ze weet precies wat die ouwe zeuren van haar denken: dit is je straf. Nette meisjes bevallen niet ongetrouwd van een kind.

Alsof zij de zwangerschap gewild heeft. Ze was weleens met haar kleren en jas aan in haar bed  gekropen, in de hoop dat haar vader het teveel moeite zou vinden haar uit te kleden, maar zelfs daar had de keurige katholieke kerel zich niet door laten weerhouden. Daardoor was zij een schande voor haar familie geworden. Omdat de kerk het niet mag weten, en haar vader gewoon verder wil met zijn dagelijks leven, moest zij vertrekken. Haar leven was naar de gallemiezen. En haar moeder zou ze nooit meer zien.

Wat er ook zou gebeuren, zij zou achter haar kind blijven staan. Altijd. Het zou geen gemakkelijk leven  voor haar worden, maar ze zou het er beter vanaf brengen dan haar schijnheilige vader.

‘Persen,’ roept de non weer, ‘je bent er bijna!’
Ze voelt hoe haar vliezen breken en tegelijkertijd wordt haar dochter geboren. Een mooi en compleet meisje. Ondanks haar vermoeidheid stralen haar ogen.
‘Hoe ga je haar noemen?’
‘Michelle,’ zegt ze trots. ‘Michelle Martin.’

Ze kan niet vermoeden dat haar dochter vijftig jaar later in een klooster haar leven zal slijten, en het beter voor haar veiligheid is, om er nooit meer een voet buiten te zetten.  

 

Hemelsbreed verschil

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato met als thema: lezen.

Met de broekspijpen avontuurlijk opgerold, stappen zijn voeten over het schelpenpaadje. Af en toe maakt het pad een flauwe bocht. Dan pakt zijn kleine broertje zijn hand vast en wriemelt zijn zusje haar hand in de zijne, waarbij het emmertje in zijn hand onhandig tegen hun benen bonkt.

Hij heeft kriebels in zijn buik want papa heeft hem een verrassing beloofd. Een verrassing die hij gisteren bij toeval op het strand ontdekte. Hij kan ‘m niet meenemen naar huis, maar zal hem wel iets leren over de baan van de aarde om de zon. Alles wat met planeten te maken heeft, vindt hij super, helemaal omdat deze maand ’s nachts in Zweden de zon blijft schijnen. Hij zou dat zó graag eens willen zien! Het liefst zou hij hard gaan hollen.

Het pad gaat over in rul zand. Helmgras kietelt tegen zijn benen. ‘Kom,’ moedigt papa hem aan, ‘je bent er bijna!’
Opgetogen pakt zijn vader zijn handen vast en legt ze tegen een warme, ruwe rots. ‘Dit is een rotstekening van het zonnestelsel in het jaar 2000, en hier in het midden – waar je een bobbel voelt – is de zon.’

Terwijl hij nog hijgt van de inspanning, volgen zijn vingertoppen aandachtig de zon en de groeven in de rots. Zijn hart gaat er sneller van kloppen. Deze groeven maken voor hem een hemelsbreed verschil. Niet alleen leren ze hem iets over de baan van de planeten om de zon, maar ze leren hem ook iets over hemzelf.

Van opluchting slaakt hij een diepe zucht. Met zijn hoofd omhoog naar de warmte van de zon, en de zoute zeelucht in zijn neus, lacht hij een stralende lach. Ineens ziet hij niet meer op tegen zijn nieuwe school met dat hele moeilijke vak. Nee, hij kan alleen nog maar uitkijken naar de lessen in dat o zo ingewikkelde geheimschrift dat braille heet.

Snakken naar rook

Schrijfuitdaging van Plato met als thema: schaduw.

Zuster! Zuster! Verdorie, waar is een zuster wanneer je er eentje nodig hebt? Ze kan niet bij haar pakje sigaretten en wappert met haar handen om aandacht te trekken.
‘Mam, wat is er?’
Oh…is haar dochter op bezoek? Dat was haar ontgaan.
Haar dochter snapt wel wat ze bedoelt, pakt het pakje filtersigaretten, tikt er eentje uit het pakje, en geeft die aan haar moeder.
Begerig zuigt ze de rook in haar longen. Heerlijk om die nicotine te voelen stromen in haar lijf. Dankbaar neemt ze gretige trekken. Ze tuit haar mond en maakt een mooie rond o met haar lippen. Waarom moet haar dochter zo lachen? Ziet ze de mooie kringetjes rook niet?

Ze vindt het liggen in het ziekenhuisbed uiterst vermoeiend. Ze temperaturen en wassen haar, en geven haar steeds vloeibaar eten door een slangetje. Vreemd. Vreemd en vermoeiend.
Verbeeldt ze het zich of zakte ze net even weg? Ze wil de sigaret weer naar haar mond brengen, maar is ‘m ineens kwijt! Zuster! roept ze paniekerig.
‘Mam, doe nou eens rustig, lieverd.’ Haar dochter strijkt met een hand over de deken. Zeker om de gevallen as weg te vegen. ‘Zou je niet eens stoppen met roken? Probeer wat te slapen, dat is goed voor je.’
Ze knikt instemmend. Haar dochter weet wat goed voor haar is. Zij koopt immers de sloffen sigaretten en gooit steeds de asbak leeg.

De dochter kijkt haar moeder liefdevol in de ogen. Het valt niet mee: opknappen na een beroerte. De goede ziel kan nog een pen vasthouden; praten lukt ook niet meer. Ze trekt de deken glad en geeft  haar moeder een kus op allebei de wangen. Het is net alsof ze rook ruikt, maar dat kan niet anders dan haar verbeelding zijn.