Belazerd

Ze kan wel janken, wat ze dan ook doet.
Hij heeft al die tijd vrolijk buiten de deur gesekst, en zij heeft er niets van gemerkt. Nu zit hij hoog en droog bij de kachel, en ploetert zij door de regen. Als ze een kanon had, zou ze op hem schieten.

De wind wil er met haar paraplu vandoor gaan.
De ene keer komt-ie van links, dan weer van rechts.
Net een vent: niet te vertrouwen.

Een windvlaag blaast haar paraplu binnenstebuiten, rukt ‘m uit haar handen en de plu rolt tollend over straat. Bloedfanatiek holt ze erachteraan.
Al houdt ze aan de achtervolging op haar naaldhakken een dubbele hernia over, dat rotding wil ze hebben.
Het regenscherm waait tegen een geparkeerde auto, waar ie net lang genoeg blijft liggen om ‘m in z’n kraag te kunnen vatten.
Twee baleinen zijn gebroken. Het lijkt hun relatie wel.
Nijdig smijt ze de paraplu op de grond, en gaat er bovenop staan springen.
Zelden heeft ze zo’n razernij gevoeld.

Haar vriend bleek een teleurstelling in cadeauverpakking, en zij heeft zich laten misleiden door zijn fatsoenlijke voorkomen.
Ze pakt de plu bij het handvat en slaat er hard mee op de grond. Ze raast en ze scheldt en ze tiert. Ze hoopt dat-ie heftige gordelroos krijgt, eenzaam zal sterven, en als het aan haar ligt, wordt de castratieplicht ingesteld.
Haar verzorgde kapsel is veranderd in een coupe windhoos, en haar voeten soppen in haar schoenen, maar het kan haar niets schelen.

Uitgeraasd pakt ze de plu op.
Ze is zeer te spreken over het eindresultaat. Alle baleinen zijn geknakt, en de stof is gescheurd. Voldaan propt ze ‘m in de dichtstbijzijnde prullenbak.
Een man, een illusie en een paraplu armer, maar god, wat heeft ze van die laatste veel plezier gehad!

Auto kwijt

Sjouwend met boodschappentassen word ik aangeklampt door een oudere vrouw. Op een toon vol deernis zegt ze: ‘Mevrouw…ik… eh…weet niet meer waar mijn auto staat.’ Beschaamd buigt ze haar hoofd.
‘Weet u nog naar welke winkel u wilde?’ vraag ik. Links en rechts noem ik er wat op, maar alle keren schudt de vrouw haar hoofd.

‘Zullen we in mijn auto een paar rondjes rijden?’
Dat vindt ze een goed idee, want om nou lopend vijf parkeerterreinen af te struinen…
‘In wat voor auto rijdt u?’ vraag ik, denkend aan een Suzukietje. Nee, aan discriminatie op het uiterlijk doen de Kakelbontjes niet mee.
‘Ik rijd in een rode golf,’ zegt de dame.
Als ze ‘m kan vinden dan.

Op parkeerterrein één staat niets. Bergen auto’s, maar niet de hare. Op twee: ook niets. Drie en vier: noppes. Nadat we op parkeerterreinen vijf ook haar auto niet hebben kunnen vinden, kijkt ze alsof het einde der tijden is aangebroken.
Ik gluur stiekem opzij. Ze ziet er verzorgd uit: paars krulhaar, nette dracht, ietsje lippenstift… Zou ze seniel zijn? Dat ze op de fiets gekomen is. Nou ja, dat kán toch? Hoe los ik dit op? Ik zet haar gewoon uit de auto.

Plots…pang! krijg ik een ingeving. ‘We kunnen nog bij de bieb kijken,’ zeg ik.
‘Bij de bieb…’ zegt ze een beetje dromerig… Ineens veert op: ‘Ja, ik weet ’t weer! Ik moest naar de bieb! Mijn auto staat bij de bieb!’ Zegevierend kijkt ze me aan. ‘Oh, oh, oh, ik was al bang dat ik dement begon te worden. U zult wel gedacht hebben…’
‘Nee hoor,’ lieg ik beschaafd.
‘Kijk,’ wijst ze, ‘daar halverwege staat ie.’
Bij een rode golf zet ik de auto stil.

‘Sorry, mevrouw, dat ik u heb lastig gevallen. Sinds mijn man is overleden ben ik constant de kluts kwijt. Ik leg de koekjes in de vriezer; broodjes in de koektrommel; en om te weten welke dag het is moet ik op teletekst kijken. Bedankt voor uw hulp. Zal ik u iets voor de benzine geven?’ Haar hand gaat richting de rits van haar tas.
‘Nu beledigt u me een beetje,’ zeg ik.
Het arme mens schrikt zich te pletter. Wordt het haar alsnog teveel. ‘Heeft u een papieren zakdoekje?’ snottert ze.
‘Nee, maar wel twee mouwen,’ zeg ik.
Ze giechelt.
‘Als ik even tussen uw benen mag graaien?’
Ze kijkt diep geschokt.
‘Ik wil alleen het dashboardkastje maar openmaken.’
‘O.’
Ik scheur een vel keukenpapier van de rol en geef ‘m aan haar. ‘Wilt u de rest van de rol ook nog vol snuiten?’ bied ik aan.
Ze schiet in de lach. ‘Wordt het toch nog gezellig,’ grapt ze mee.

Ze stapt uit. Bij het achteruitrijden schampt ze nog net geen boom; voor het gemak vergeet ze dat verkeer van rechts voorrang heeft; en via de ingang van het parkeerterrein rijdt ze naar buiten. Verder is ze helemaal gezond!

Een beetje dom

‘Ik snap dat niet!’ foeter ik tegen Roos. ‘Wie doet er nou gesneden rode kool in een groentepakket voor macaroni?’
‘Mam, dat is geen rode kool maar rode ui.’
Rode ui…? Ik ben in shock. Verkrampt van schaamte bekijk ik de verpakking wat beter, en inderdaad…het is rode ui.
Achter me begint een vrouw te lachen. Ze houdt zich in, maar toch, het schrijnt.
Ik wenste dat ik in mijn bed lag en het dekbed over mijn hoofd kon trekken.

Thuis denk ik: er moeten nog meer domme mensen bestaan. Die zoekterm leverde op internet niets op, maar ik deed wel andere interessante ontdekkingen.

Lees ze en doe me een plezier: voeg in een reactie een “misser” van jezelf toe. Als je durft!

  • Dat Bryan Adams in zijn nummer Summer of 69 niet zingt over zijn ‘first real sexdream’, maar over zijn ‘first real six-string.’
  • Dat de afkorting horeca staat voor hotel-café-restaurant.
  • Dat het logo van Shell een schelp is omdat Shell schelp betekent.
  • Dat het logo van Albert Heijn gevormd wordt door de letters A en H, en geen slecht gestrikte lus is.
  • Dat Sjoegeliehoeper eigenlijk Sugar Lee Hooper heette.
  • Dat het festival Pinkpop zo heet omdat het plaatsvindt in het weekend van Pinksteren.
  • Dat de naam rompertje slaat op het feit dat het de romp van de baby bedekt.
  • Dat zo’n rompertje een enveloppehals heeft, zodat je het kledingstuk ook naar beneden uit kunt trekken. Zo hoeft het rompertje niet over de baby’s hoofd in geval van poepexplosies.
  • Dat de voetballer Jan Vennegoor of Hesselink één persoon is. “Ik dacht eerst dat de commentator niet goed kon zien wie het nou was die aan de bal was. Vennegoor of Hesselink?”
  • Dat de slechteriken uit Bassie en Adriaan B1 en B2 heten omdat het Boef 1 en Boef 2 zijn.
  • Dat Berend Botje geen beer is, maar een persoon.
  • “Ik vroeg me altijd af waarom er bergen stonden op een gulden. Kwam er pas heel laat achter dat ik hem een kwart moest draaien en dat het dan het hoofd van Beatrix was.”
  • “Ik dacht vroeger dat het was “Ik stond erbij en de cake erna.” Logisch: eerst brood eten, dan pas cake.”
  • “Dat Timboektoe echt een plek is. Dacht altijd dat dit uit de Donald Duck kwam, net als Verweggistan.”
  • “Vroeger zag je in drankreclames op tv ‘Geniet, maar drink met mate’. Ik dacht dat het woord mate Engels was voor vrienden. Dus zo van: geniet, maar dan wel met vrienden. Wat hebben mijn ouders gelachen toen ik dat ooit als 10/11-jarige hardop las.”
  • “Waarom mensen zich afvroegen wat de lengte van een Chinees was snap ik pas sinds een paar jaar. Vond het altijd zó’n rare vraag.”

De doodstraf

Geen sliertje zonlicht doordringt het grauw van haar cel.
De eenzame opsluiting heeft haar alle tijd gegeven haar leven te observeren. Ze heeft nergens spijt van, hoe bewogen de jaren ook waren. Aan de ene kant lijkt het alsof het gisteren was, aan de andere kant is er zoveel gebeurd dat het eeuwen geleden lijkt.

Wat zou ze graag nog eens met haar vader en moeder praten. Ze zou ze moed inspreken, en zeggen dat ze om haar niet te lang moeten treuren; dat ze degenen moeten tellen die het overleefd hebben. Ze denkt aan hoe ze ’s avonds met elkaar de warme maaltijd aten; over politiek praatten; koekjes bij de koffie; boterhammen mee naar de universiteit.
Nu zit ze hier…
Ze schudt de herinneringen van zich af.

Zware laarzen klinken op de gang.
Ze rilt, maar niet van de kou.
Voor haal celdeur houden de laarzen halt en de grendels van de deur worden verschoven. De gewapende soldaat in de deuropening kijkt haar met een kille blik aan.
‘Meekomen!’ blaft hij.
Ze wordt geblinddoekt en ruw in een auto geduwd.
Zou de laatste blik op het landschap onderweg haar goed doen of juist verdriet? Ze weet het niet; ze heeft ook geen keuze.

De omgevingsgeluiden worden allengs stiller. Het zal niet lang meer duren voor ze in de duinen zijn. Zou ze de zee kunnen horen? Ruiken misschien wel.

De auto stopt.
Half struikelend over de treeplank wordt ze overeind gesleurd, en krijgt ze een laatste wens: wil ze de blinddoek ophouden of niet?
‘Af,’ zegt ze resoluut.
Knipperend tegen het felle licht kijkt ze omhoog en ziet stukken blauw; de zon is niet ver weg. Ze hoort het ruisen van de zee. Een meeuw krijst tijdens het maken van een duikvlucht… Dit is geen dag om te sterven. Ze zucht onhoorbaar.
Moedig kijkt ze in de ogen van de soldaat die haar zal fusilleren.
Hij schiet.
Een schampschot slechts.
‘Ik schiet beter,’ zegt ze koelbloedig.
Waarna een hoofdofficier en NSB’er zijn machinepistool op haar leeg schiet.

Op 17 april 1945 – drie weken voor het einde van de oorlog – werd Hannie Schaft doodgeschoten in de duinen bij Bloemendaal. Eind november van datzelfde jaar werd ze met militaire eer, waarbij Koningin Wilhelmina aanwezig was, herbegraven. Voor haar strijd tegen de nazi’s kreeg Hannie postuum twee hoge onderscheidingen.
De SS’er die haar fusilleerde werd veroordeeld en in mei 1948 doodgeschoten.