Kapitein Haak

Lief is met de nachtvlucht naar huis komen vliegen.
Hij ligt nog op een oor, maar zijn reistas is klaarwakker en open. Nieuwsgierig rommel ik in de tas rond, hopend op een cadeau van onbekende waarde. Noppes. Wel ligt er een vreemd ding in en ik pak het op. Het is een zuignap met een haak eraan. Wat moet ik daar nou weer mee? Buiten is het licht, maar in mijn ochtendhoofd is het nog donker. Ik plak de zuignap op een keukenkastje en bekijk ‘m van een afstandje.
Zou-ie bedoeld zijn om je handdoek aan op te hangen? Zou kunnen: ben je gewend thuis je handdoek links op te hangen, hangt-ie in het hotel rechts, en valt-ie op de grond waar de afgeknipte teennagels van de vorige gast nog op de grond liggen. Op zijn zachtst gezegd ben ik verrukt over mijn hersenactiviteit op de vroege ochtend. Een teken dat ik niet helemaal mesjokke ben.

Ik hoor een piep van de deur en daar is Man.
Na een stormachtige begroeting, zegt hij schuldbewust dat hij niets voor me heeft meegenomen. ‘Toch wel vuile was?’ opper ik.
Ja, die wel.
Ik wijs naar de haak. ‘Heb je die gekregen of gekocht?’
‘Die hadden we al.’
‘We?’
‘Ja, die hoort bij de NavNav.’
De NavNav?? Dat is onze oude routeplanner, waaruit een dame met omfloerste stem de weg wijst. Wat heeft zij met de haak te maken? Ik snap er geen fluit van en ben onderhand best lang wakker. Man legt uit dat hij de NavNav op de zuignap op de ruit van de huurauto plakt. Wat dacht ik dat het was?
Schoorvoetend vertel ik mijn “intelligente” oplossing.
Lief lacht niet, de lieverd, nee, hij schátert.

Wacht maar. Mijn wraak zal opvallend zijn. Ik druk straks de haak achterover, plak ‘m vannacht op de keukendeur, en hang er een gelubberde en grijsgewassen vuile onderbroek van Lief aan. Eens kijken wie er het laatst lacht in huize Kakelbont.

Fancy huurauto

Afgelopen zondag vertrok Joris voor een weekje naar Nice. Voor het werk, dus niet voor het plezier. Althans, dat zei hij. Maar eenmaal in Zuid-Frankrijk ging hij Roos en mij een beetje lekker zitten maken via WhatsApp. Kind kreeg spontaan zin haar vader op de kast te jagen. Alleen moet je van goede huize komen om daarin te slagen.

Roos kreeg een briljant idee.
Ze pakte een oud dekbedovertrek uit de zolderkast en legde die beneden languit op de grond. Rosa liet zich gewillig in de dekbedhoes proppen en met behulp van een paar verantwoorde snoepjes bleef ze braaf liggen. Roos drapeerde het dekbed zodat het echt leek, en maakte een foto.

Ze verstuurde de foto via WhatsApp en schreef: “Kijk papa, hoe lief Rosa gisteren in bed lag. Het mocht van mama een keertje omdat het dierendag was.”
Ze verstuurde de foto en toen was het wachten op commentaar. Het kon niet anders of haar vader zou flinke stress krijgen.

Onze telefoons pingden simultaan: “Het is toch niet waar!”
‘Laat ‘m maar even in zijn sop gaar koken, mam, dat is goed voor ‘m,’ gaf Roos mij als instructie.

Na tien minuten rinkelde de landlijn en aan het riedeltje hoorden we dat het Joris was.
‘Hoi pap!’ riep Roos opgetogen. Ze had echt zin in dit gesprek.
(…)
‘Heel goed, en met jou?’
(…)
‘Op mijn bed? Dat kan toch niet? Ik lig in een hoogslaper. Als Rosa daar uitvalt…dat wil jij écht niet.’
(…)
‘Op jullie bed natuurlijk.’ Met haar duim omhoog gebaarde Roos naar mij dat het gesprek precies de goede kant opging.
(…)
‘Wat is daar nou vies aan? Rosa lag óp het dekbed, niet erin! En het was maar voor één nachtje.’
(…)
‘Mama vond Rosa ’s nachts een beetje te zwaar worden en heeft haar toen op jouw helft gebonjourd.’
Roos stikte bijna van de lach. Ze kón niet meer en proestte: ‘Doe nou maar effe rustig, pap, het is maar een grapje.
(…)
‘Het is maar een grapje!’
(…)
‘Het. Is. Maar. Een. Grapje! Echt!’
(…)
‘Zie je dat niet eens? Het is een hartstikke oud dekbedovertrek!’
(…)
‘Eigen schuld. Jij ons een beetje gek maken met je een fancy huurauto, dat het minstens twintig graden en korte-mouwenweer is, je op een terras zit en straks lekker uit eten gaat. En maar volhouden dat het niet voor je plezier is. Maar we houden nog wel van je.’
(…)
Jij ook. De groeten terug!’

‘Zo,’ zegt Roos voldaan. ‘Hij kon maar niet geloven dat het een grapje was. Straks komt-ie thuis en zegt-ie dat-ie het heus wel doorhad maar dat hij ons een pleziertje gunde. Trap er niet in, mam! Koffie?’

Dokter Bibber

In de ggz kreeg ik een psychiater toegewezen. Ik noemde hem dokter Bibber omdat alle patiënten de zenuwen van ‘m kregen. Hij was kortaf, lomp en kwam regelmatig gemaakte afspraken niet na. Had iemand woensdag een gesprek waarin hij te horen zou krijgen of hij de andere dag definitief naar huis mocht, liet Bibber verstek gaan.

In Bibbers kielzog liep een gevolg: een psych en een arts in opleiding, een stagiair en een notulist.
Tijdens mijn opname moest ik hem toestemming geven om mijn medische dossier (en met name de uitslag van de psychologische onderzoeken) van het Sophia Kinderziekenhuis op te vragen.
Ik zei dat ik de dossiers ook graag wilde inzien.
Dat was niet zijn gewoonte.
Ik zei niets en dacht: dan niet.
Hij keek nors, knikte kort en ik tekende. Hij trok het papier onder mijn handen vandaan.

Een paar dagen later werd ik ontboden. Allen in zijn spreekkamer staarden mij zwijgend aan. ‘U moet weer tekenen want iemand in het Sophia heeft zitten slapen!’ blafte Bibber. Welke verdomde tikgeit had het in haar hoofd gehaald zijn fax met een jantje van leiden af te handelen?
Ik speelde het spel mee en tekende.

Een week later.
Joris kwam onverwacht langs en zat naast me in een lege spreekkamer, in afwachting van Bibber.
Daar was het gezelschap.
Mij liep hij met een nietszeggende blik voorbij.
Joris stond op om hem een hand te geven maar zijn hand werd genegeerd.
‘Wat is uw functie hier!’ eiste Bibber.
Joris zei onbewogen: ‘Ik hoor bij m’n vrouw.’
Ik keek naar de notulist. Viel er iets te schrijven, deed hij het niet.
Bibber brieste: ‘Het Sophia is uw dossiers kwijt!’ Zijn vlezige hoofd met onderkinnen leek te exploderen.
Joris veegde met zijn hand over zijn gezicht. Ik moest per ongeluk glimlachen.
‘Enige idee hoeveel tijd ik daar ingestoken heb?’ spuugde hij.
Nog voor ik iets kon antwoorden, vertrok het clubje alweer in ganzenpas.

‘Kom,’ zei ik tegen Joris, ‘laten we koffiedrinken op het platje.’
We waren de enigen. De rest had muziektherapie; de stakkers.
De zon scheen, zwaluwen scheerden door de lucht, eenden dobberden in de sloot.
‘Leuk, hè?’ zei ik.
Lief glimlachte voldaan en zei: ‘Wat had die man er de pest in!’
We waren trots op het Sophia. Ze waren hun belofte aan mij nagekomen: tien jaar na mijn ontslag hadden ze mijn medische dossiers vernietigd.
Zwijgend dronken Joris en ik onze koffie. We voelden ons meer verbonden dan ooit.

Een doosje voor 21 dagen

Schrijfopdracht WE-300 van Plato voor de maand oktober met als thema: nadenken.

‘Pap…ik wil niet dat je weggaat!’ zegt Stijn met de meest trieste blik die hij in huis heeft.
‘Het is voor mijn werk, knul.’
‘Ja, maar…21 dagen… Ik weet niet hoe lang dat duurt.’
Vader tilt Stijn op, draagt ‘m naar de keuken en wijst naar de kalender. ‘Kijk, iedere avond zet je een streep door de dag, en dan weet je dat je één dagje dichter bij mij bent.’
Langs Stijns wang biggelt een traan.
‘Wil je dan elke avond een dropje?’ stelt vader voor.
Stijn snikt: ‘Als ik uit bad kom, heb ik mijn tanden toch al gepoetst?’
Tegen zoveel kinderlogica kan vader niet op.

Ze kroelen een tijdje.
Vader probeert te verzinnen wat de duur van zijn afwezigheid tastbaar kan maken.
Hij duwt zijn neus in Stijns nek en gaat in gedachten de inhoud van de keukenkastjes na. Het moet iets zijn wat het eind van een dag markeert.

‘Ik heb een idee,’ zegt vader plots en zet Stijn op de grond. ‘Blijf hier staan en niet kijken, hoor!’
Vader trekt een keukenkastje open, pakt er iets uit en telt 21 stuks af. Ondertussen houdt hij in de gaten of Stijn niet stiekem door zijn wimpers gluurt.
Hij pakt een handje van zijn zoontje, legt het pakje erop en zegt: ‘Eerst voelen voordat je je ogen opendoet.’
Stijns hand schiet omhoog: het pakje weegt niets. Hij pakt het met zijn andere hand vast en zegt verbaasd: ‘Het is een doosje.’ Zijn vingers voelen gladde en ruwe zijkanten. Zonder het doosje open te maken weet hij wat erin zit.
Hij opent zijn ogen en kijkt zijn vader in verrukking aan.
‘Oh…pa-hap…!’
‘Iedere avond mag je er samen met mama eentje afsteken. Buiten op het stoepje of binnen boven de gootsteen. Net zolang totdat ik terugkom.’
Dat vindt Stijn een super idee.