Gelikt

‘Bent u bekend met de nieuwe kleuren van onze herfstlijn?’ Terwijl de vrouw me de vraag stelt, slaat ze een geroutineerde blik op mijn handen.
Ze ziet mijn kale nagels, en zegt: ‘Een beetje kleur doet wonderen, mevrouw.’
Ik bedank haar vriendelijk en wil doorlopen.
‘Ik verkoop overal een passende kleur lipstick bij,’ vervolgt de dame.
De laatste keer dat ik lipstick droeg, is bijna 24 jaar geleden. ‘Nee, dank u,’ zeg ik beleef.
‘Ik kan bijvoorbeeld alleen uw pink lakken?’ stelt ze voor.
Is ze onbekend met de betekenis van het woord nee? Stotter ik of zo? Zwijgend kijk ik de vrouw aan.
‘Ik zie het,’ zegt ze met een zuinig mondje, ‘u houdt niet van nagellak.’

Onmiddellijk trek  ik m’n korte laars en sok uit en houd m’n voet ter bezichtiging omhoog. De vrouw boft, ik heb ‘m met Goede Vrijdag nog gewassen.
Uit beleefdheid permitteert de vrouw zich een zijdelingse blik op m’n teennagels te werpen edoch haar ogen blijven er gefascineerd aan hangen. Ze lijkt te overwegen of ze zal flauwvallen.
‘Zo,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Heeft u dat zelf gedaan?’ De intonatie van haar stem verraadt dat ze mij daartoe niet in staat acht. In plaats van me gegriefd te voelen, bloei ik op.
‘Heeft mijn dochter gedaan,’ zeg ik.
Ze aarzelt, kijkt van mijn teennagels weer naar mij, en vraagt dan: ‘Hoe maakt ze die mooie ronde stippen?’
‘Het geheim van de smid,’ lach ik.

Onze ogen taxeren elkaar.
Ik zal haar niet langer in spanning houden.
‘Ze prikt een kopspeld op een kurk, doet wat druppels nagellak op een stukje aluminiumfolie en dipt daar de speld in.’
Gebiologeerd blijft ze maar naar mijn tenen kijken. Dat heeft mijn man in jaren niet meer gedaan.

Terwijl ik m’n attributen weer aantrek, schiet me een artikel uit een tijdschrift te binnen.
‘Heeft u weleens van eetbare nagellak gehoord?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt ze met een gezicht van: gekker moet het niet worden.
Zijn we het zowaar eens! Ik vind haar plots een stuk aardiger, schiet in de lach en de vrouw lacht terug. De lach staat haar goed.

‘U mag mijn nagels wel lakken,’ flap ik eruit, ‘maar dan wel elke vinger een andere kleur.’ Terwijl ik het voorstel, hoor ik hoe achterlijk het klinkt.
Ze verrast me met haar schaterlach. ‘Welke kleuren wilt u?’
‘Maakt niet uit, als ze maar vloeken.’

Vijf minuten later loop ik gelikt de deur uit.

Innerlijke geit

Keek op de week (14)

Stond in dierenwinkel en was onderweg naar uitgaan. Stapten zes personen binnen. Eén man graaide meteen met hand in bak met cavia’s.
‘Meneer, wilt u onmiddellijk uw hand uit de kooi halen!’ riep verkoopster streng.
‘Magge IK dat niet?’ vroeg man ongelovig. Hij mopperde in andere taal tegen familie.
‘Zou ik er even langs mogen?’ vroeg ik beleefd. Man keek me recht aan en bleef staan.
‘Mag ik er langs!’ dronk ik aan. Kerel verzette geen stap.
‘Oppassen,’ wees ik dreigend met vinger naar Rosa, ‘deze hond bijt.’
Hopla, heel de familie stoof opzij.
Sorry Rosa, dat ik je reputatie bezoedeld heb. En nog wel op Dierendag.

Man was lyrisch over bezoek Finland, en Roos sprong recht in z’n armen toen ze ‘m zag. Stookten samen fikkie in bos, dwaalden door stad en haven, en lachten hard om elkaars flauwe grappen. Zondagochtend fietste Roos naar Joris’ hotel om samen te ontbijten. Weekend had best paar dagen langer mogen duren.
Joris heeft niet het Noorderlicht gezien, maar wel hét licht. Stuurde mij kaart. Met tekst! Ben verrassing nog niet te boven.

Vriendin speelt mondharmonica. Ze blaast in- en uitademend op dezelfde plaats.
‘Klinkt erbarmelijk,’ is mijn commentaar.
‘Mag jij vinden,’ zegt ze tolerant. ‘Kan jij het beter dan?’
Ik neem blaasinstrument van haar over en speel wijsje. Klinkt loepzuiver. Ineens begint ze tegen mijn schouder te duwen. Ik schud haar hand weg, maar duwen gaat door.
‘Wordt eens wakker!’ roept Man.
‘Wat? Waarom?’
‘Je ligt weer te dromen. Je klonk als balkende ezel.’
‘En dat mag niet?’
‘Liever niet ’s nachts.’ Man draaide zich met zucht van me af.

Via de app “Aurora” kan Roos zien hoe groot kans is om Noorderlicht in haar omgeving te zien. Als app hoog percentage aangeeft, raken alle uitwisselingsstudenten in rep en roer en lopen massaal naar uitkijktoren achter in wijk om spektakel te zien.

Ga komende week In.nerlijke Reis maken bij natuurgeneeskundig therapeute. Daarbij “reset” je gebeurtenissen die op je harde schijf staan opgeslagen. Zoiets. Word al ziek/zwak/misselijk bij gedachte.
Eerste sessie mislukte omdat ik controle niet kon loslaten. Is geen dingetje maar DING.
‘Kan het ook onder narcose?’ vroeg ik aan therapeute bij tweede Reis.
Deze domme vraag had ze nog niet eerder gehoord.
‘Het gaat juist om je gevóel,’ legde ze uit.
Heb hekel aan voelen…
Reis hoort bij behandelplan van kPNI. Sinds ik dat volg, ga ik langzaam vooruit. Heb wat meer energie. Dus vooruit met die innerlijke geit!

 

Ik dacht dat hij mijn vriend was

Hij nodigde me uit voor een etentje bij hem thuis. We konden samen ontzettend lachen, dus ik had er zin in.
Na het eten verkasten we naar de bank waar hij steeds dichter naar me toe kroop.
Ging ik nu al weg, het was net zo gezellig? Neem een bus later!
Met tegenzin stemde ik toe.
Toen moest ik gaan anders miste ik de laatste bus. Ik liep naar de deur, waar hij me met een roofvogelachtige blik tegenhield en me een duw gaf.
‘Doe normaal, joh!’ zei ik.
‘ik wil dat je blijft slapen,’ zei hij.
‘Op de bank,’ schamperde ik.
‘Nee, bij mij in bed.’
Hij had een eenpersoonsbed. Dat werd stapelen; dank je de koekoek.
‘Ik wil naar huis, laat me erdoor!’ hield ik vol.
‘Wat maakt het uit, je bent toch geen maagd meer?’

Hij begon me te betasten. Zijn handen zaten onder mijn blouse en in mijn rok. Ik raakte in paniek en begon te schoppen, slaan, spugen en bijten.
Lachend pakte hij mijn pols vast. Het leek wel een bankschroef. Met mijn vrije hand sloeg ik de bril van zijn gezicht. Hij pakte me bij m’n haar en sloeg m’n hoofd tegen de muur. Tijdelijk was ik de kluts kwijt. In de tussentijd trok hij me mijn blouse uit en rukte aan mijn behabandje.

De bus, dacht ik, de bus…

Hij was veel te sterk voor me; ik moest iets verzinnen.
Ik kreeg een idee. De buurvrouw was thuis; als ik maar lang genoeg bleef gillen, zou ze wellicht de politie bellen. Ik was misselijk van de hoofdpijn maar gilde de longen uit mijn lijf.
Met zijn vlakke hand sloeg hij me in mijn gezicht, duwde me naar beneden en ging bovenop me zitten. De adrenaline gierde door me heen. Ik kon amper ademhalen, maar als ik ophield met gillen, was ik er geweest.
‘Houd je bek, trut!’ schreeuwde hij in m’n oor.
Ik bleef gillen. Op het moment dat ik dacht dat ik moest overgeven, had hij er ineens genoeg van.
Hij trok me overeind, sloeg me tegen de buitendeur, sleurde me er weer vandaan en deed de deur open. Hij trapte me naar buiten. Ik struikelde over de drempel en viel languit op de galerij.
‘Vieze sloerie,’ schold hij, terwijl hij m’n jas over de balustrade gooide. M’n  laarzen smeet hij er een voor een achteraan, en net voor hij de deur dichtdeed, zei hij: ‘Als je de laatste bus mist, kom je maar terug.’
‘Ik lik nog liever de vuilnisemmer schoon!’ spuugde ik.

Ik trok mijn blouse aan en denderde op pantykousen de trappen af. Buiten viste ik mijn jas uit de struiken. Een laars lag op de stoep, de andere zag ik nergens liggen.
Ik hoorde de bus! Hij rondde de bocht en even schenen de lampen op het plantsoen. Lang genoeg om mijn laars te zien liggen. Ik raapte ‘m op en begon te rennen.

De buschauffeur zag m’n blote voeten en wilde iets grappigs zeggen, maar na een blik op mijn gezicht, bedacht hij zich.
‘Alles goed, mevrouw?’
Ik knikte maar.

Drie kwartier later was ik bij mijn ouderlijk huis. Pas toen de deur op het nachtslot zat, voelde ik me veilig.
Die nacht heb ik niet geslapen maar ik lag wel in mijn eigen bed.

Had ik het toen maar aan mijn broer verteld. Hij had ‘m faliekant op zijn bek geslagen.
Maar ik zweeg. Uit schaamte. En omdat ik op het schoolplein en in het Sophia geleerd had dat er niemand was die het voor me opnam.