Oma aan de top

Ze ziet zo wit, dat je niet ziet waar haar hoofd ophoudt en het kussen begint. Haar gezicht is getekend door zwarte randen onder haar ogen, en de kilo’s die ze thuis zo naarstig probeerde af te vallen, raakt ze in het ziekenhuis met het grootste gemak kwijt. Ze heeft out of bed hair, maar dan van heel de dag in bed liggen. Maar zodra ze Kind ziet, straalt ze. Kind geeft haar een dikke pakkerd en houdt haar hand vast. Ik omhels haar.

Dat Schoonmama me zo dierbaar is geworden na die moeizame beginjaren. Zij vond mij een spring-in-‘t-veld die drastisch gesnoeid en in een korset gehesen moest worden. Ik vond haar oerdegelijk saai. Alsof ik na 10 km hardlopen moest ademhalen door een rietje. Volgens haar was ik totaal ongeschikt voor haar Jongste, maar tegen liefde is geen kruid gewassen. Na de komst van Kind werd de sfeer luchtiger. Gelijk een koekoeksjong vrat ze Oma’s fruithapjes – nog niet gehinderd door een allergische aanval van zoveel verse vruchten – en Opa speelde Wildemannetje en Jan Huigen. Als dank kregen ze  harde boeren, spuitluiers en natte zoenen.

 Ik kijk Schoonmama in de ogen en zie verdriet. Onpeilbaar verdriet. De kanker heeft zich een weg door haar lichaam gevreten, woekert rond in vitale organen en neemt pats! boem! heel de regie over.  Ze is flink. Als het haar tijd is, zegt ze, dan gaat ze, klaar. Daar doet zij niet moeilijk over en dat moeten wij ook niet doen. Ze is 81 en telt haar zegeningen: ze  heeft een lieve  man gehad, kreeg twee gezonde zoons en vier gezonde kleinkinderen, maar  wat zou ze graag terug willen naar haar huisje.

We proberen haar te verleiden met lekkers. Wat zullen we de volgende keer voor haar meenemen? Kaakjes, drop, chocola, kaasstengels, spritskoeken, appeltaart met slagroom, een glaasje boerenjongens…? Ze bedankt voor elke traktatie: niets smaakt haar meer.

Het bezoekuur is snel voorbij. Hier, zegt Oma tegen Kind, neem nog een handje drop mee voor onderweg, en niet op de verhoging van de pont gaan staan hè, want die is glad en dat met deze harde wind. We zeggen gedag, een laatste zoen. Zwaaien. Kind holt halverwege de gang nog terug voor het geven van een kushand. Kom, wenkt ze mij. Ik kom. Kijk, Oma heeft haar ogen al dicht. Ze is moe geworden van ons bezoekje. Mijn hart huilt.

Lief portret

‘Oh, wat is dat voor foto?’ vraagt Kind. Terwijl ze het zegt, grist ze ‘m van het kastje en bekijkt ‘m in haar handen. Ademloos bestudeert ze het portret. Is het een foto van een gestorven favoriet huisdier? Nee, ’t is een persoon. Een popidool dan? Zoiemand als Justin Puber? Niet helemaal.

‘Deez is al oud zeker,’ zegt ze.
‘Ja, 1600 Slag bij Nieuwpoort,’ zeg ik, ‘vèr voordat jij geboren werd. Om precies te zijn één jaar.’
Ze knikt. Tevreden met het antwoord zegt ze: ‘de foto is nu van mij. Ik zet ‘m op mijn kamer.’ Ze vraagt het niet, ze deelt het alleen mee. Ze draagt de persoon op de foto op handen naar haar kamer. Nu staat ie op haar bureau en ze is er als een kind zo blij mee.

Een foto van haar vader uit 1995.

Rocheljoch

 

Ziedend is ze. Van pure nijd praat ze met consumptie. ‘Wat een knul uit een andere klas geflikt heeft!’ Ze ritst haar jas open, smijt ‘m op de grond en geeft er nog net geen trap tegen. ‘Yak! Na schooltijd heeft ie zomaar op MIJN jas gerocheld! Ik weet niet hoe hij heet, maar daar kom ik dus nog wel achter.’ Nijdig balt ze haar vuisten. ‘En weet je wat die loser nog meer deed? Hij zong: ‘Ginger, er zit een vieze rochel op je jas, hihaho.’Lachen joh…hij en z’n vrienden.’ Dat “Ginger” interesseert Kind geen fluit; op school loopt er maar een met haar haarkleur rond, en dat vindt zij niet meer dan praktisch. Maar die rochel…Zij blaast nog stoom af en ik gooi haar jas in de automaat. Dat was dat.

Ja, dat had je gedacht! Okee, vergelijk het met het leed in de wereld en het spuugincident verdwijnt in het niets, maar moet je dan alles van die smerige keeshond maar pikken? Kind is nijdig tot in haar knieholten. ‘Als ik er niks van zeg, doet ie ’t de volgende keer weer.’ Maandag gaat zij het pesterijtje melden bij haar mentor.

Op school zal ze worden uitgenodigd voor een gesprek met de rochelaar, die we voor het gemak even Sander noemen. Kind moet Sander uitleggen wat ze vervelend vond aan dat spugen, en wat ze erbij voelde. Maandagavond  tijdens het diner (kuch) meldt Kind dat ze tegen dat gesprek op ziet. ‘Je zegt dat je het ongewoon smerig vond,’ adviseert Man, ‘en als ie ’t nog een tweede keer doet, zal ik hem het ziekenhuis in slaan.‘ Man en slaan…laat ik me daar nou niks bij voor kunnen stellen. ‘En daarna sleur ik ‘m door het slijk,’ doe ik een duit in het zakje (laat ik me daar nou wel iets bij voor kunnen stellen.) ‘Wat als Sander zegt dat ik een aansteller ben?’ ‘Dan vraag je hoe hij het zou vinden als jij op zijn jas rochelt.’ ‘Dan zegt hij, wat kan mij dat nou schelen?’ ‘Haal je jas maar even, zeg jij dan, dan spuug ik er een groene klodder op. ‘Ja, dát ga ik dus niet doen hè,  op iemands jas spugen,’ zegt Ginger verbolgen.

Ze heeft nog gelijk ook. Stiekem ben ik een beetje trots op haar. Kwaad met kwaad vergelden werkt niet. Ach, Man en ik lieten ons even meeslepen door het verhaal, zeg maar. ‘Zet je fiets op ‘t schoolplein goed in ’t zicht van de camera’s, zodat S. die  niet kan mollen, en blijf uit zijn buurt,’adviseert Man.

Twee dagen later vertelt ze triomfantelijk dat ‘t gesprek niet doorgaat. Sander heeft een zeurverhaal opgehangen dat hij niets gedaan heeft en dat zij – Kind – alles gelogen heeft. ‘Maar Suzanne, die bij dat spugen was, heeft een briefje geschreven dat ze alles gezien en gehoord heeft. Goed hè?’ Ze loopt bijna over van trots voor haar vriendin. ‘Pfff, uit welk ei komt die gozer?’ Opgelucht haalt ze adem. Achteloos zegt ze: ‘Nu wordt hij voor één dag geschorst.’ ‘Oh,’ begin ik sarcastisch, ‘mag meneer voor straf één dagje thuis blijven?’ ‘Nee…‘ zegt Kind, ‘hij moet voor straf in de lerarenkamer zitten. Aan een bureau. Met zijn gezicht naar de muur. Hij mag niks doen. Alleen maar met zijn armen over elkaar zitten.’

Ik stel me voor hoe de spuger daar zit. Continu leraren om hem heen die ‘m negeren. In plaats van zelfgenoegzaam wijdbeens en onderuit gezakt op een stoel hangen, moet hij strak rechtop zitten, waarbij zijn gezicht ongetwijfeld mateloze verveling uitstraalt. En dat een hele dag lang… Mijn mondhoeken krullen steeds verder omhoog: best een aangenaam vervelende straf. Al ken ik een betere: persoonlijk met paps of mams sorry komen zeggen. Dan beloof ik dat ik niet zal zeggen:‘Sorry…wat zei je?’

Prijs je rijk

Met twee,drie treden tegelijk rent Kind de trap op naar boven. “Even de lootjes pakken!”roept ze als ze mijn verbaasde blik ziet. Terwijl ik koffie zet, stuift zij de trap alweer af naar beneden en rent de kamer in. ‘Jaaa!’ gilt ze, ‘ik heb een prijs gewonnen!’ Wild danst ze door de kamer, maakt een pirouette en eindigt met een Aikidoschop.

‘Wij? Een prijs gewonnen?’vraag ik. Sjonge, dat mag in de krant! Oh… het stáát in de krant, want daarin zag Kind de uitslag van de trekking staan. ‘Maarreh…hoezo heb jij die prijs gewonnen?’ vraag ik link. ‘Wie heeft de voordeur opengedaan toen er gebeld werd en de lootjes gekocht?’ Nou en, zóó onbelangrijk vindt zij dat, wie de kaartjes heeft betaald, slechts een detail. Die prijs is gewoon voor haar. Klaar. Zij rekent zich rijk, want ja, het is een heuse geldprijs. Dromerig staart ze in de verte…

Hoeveel is het? Kunnen wij van de geldprijs een tweede huis kopen? Op cruise naar de Noordpoolcircel? Een camper uitzoeken? Kan ik een Colnago Ferrari met Dura-Ace en carbonwielen aanschaffen? Nou ja, bijna… Net niet helemaal. Want de prijs is… dertig euro.

‘Oké,’geef ik me gewonnen, ’jij mag de prijs hebben, máár… vijf euro gaat naar een goed doel,  en jij mag het doel kiezen.’ ‘YES, YES, de prijs is voor mij! En het doel weet ik al: the Sea Shepherd. Jieha! Lang leve de walvissen!’ Want dat er mensen zijn die harpoenen in dieren schieten…ze kan en wil het niet begrijpen.

De prijs geeft haar een goed gevoel. Dat zij daar met gemak wat van kan  missen, geeft mij weer een goed gevoel. Prijs je rijk!

De Opname

3. De opname

Vandaag word ik opgenomen in het Sophia. Op de afdeling kinderpsychiatrie. Op de afdeling waar ik kom, werken geen verpleegsters, maar PM’s. Dat zijn Pedagogisch Medewerkers. Moeilijk woord. Papa heeft het voor me opgeschreven. Gelukkig hebben de PM’s ook gewone namen.

Bij mijn opname laat PM Yvon, aan mijn ouders en mij de afdeling zien. Papa draagt mijn tas met kleren. We lopen door een lange gang en gaan door een groene deur de huiskamer binnen. Een trap omhoog en dan kom je bij de slaapkamers. Ik krijg een kamer voor mij alleen. Er staat een bed in, en een klein tafeltje waar een bosje bloemen op staat. Aan één bloem hangt een kaartje: ‘welkom in de Groene Groep’. Mama vindt het ‘leuk’ en ‘lief’. Achter een deur is de douche. “Je hebt een eigen wc!” zegt mama verbaasd. Nou en? Ik vind er niets aan. Mijn kamer thuis is véél mooier, met mijn bed en bureau, allebei door papa zelf voor mij gemaakt. De kamer hier is gewoon een vierkant wit hok met een bed en een grote grijze kast, die me doet denken aan de kantoren waar mama vroeger weleens schoonmaakte.

Ik kan alleen maar denken aan wat me straks te wachten staat: dat papa en mama samen naar huis gaan en ik hier achter moet blijven. Ik kan aan niets anders denken. Mijn hoofd zit zo vol verdriet, er kan verder niets meer bij.
Dan het onvermijdelijke afscheid. Van allebei krijg ik een stevige pakkerd en dan lopen ze samen resoluut de deur uit. Tussen hen en mij valt de deur dicht en Yvon draait ‘m op slot. Zouden er hier wel eens kinderen weglopen?
“Kom,”zegt Yvon, dan gaan we naar binnen. Ik wil niet. Ik wil zo lang mogelijk papa & mama nakijken, want al die tijd maak ik een kans dat ze zich naar me omdraaien en ik nog een kushand naar ze kan zwaaien. Daar lopen ze. Het duurt lang voor ze bij het eind van de gang zijn. Ze lopen weer door een deur, en een stukje verderop links, daar is de uitgang. Ik kijk en kijk…en dan zijn ze weg! Hoe kunnen ze dat nou doen?! Ik snik het uit. Onbedaarlijk. Dat ze mij hier zomaar achterlaten! Het voelt alsof ik iets slechts heb gedaan, terwijl rotkinderen mij juist hebben weggepest, en ik alleen maar niet voor mezelf op durfde te komen. En nu zit ík hier gevangen.

“Kom,” zegt Yvon weer, “het afscheid is altijd het moeilijkst. Daarom hadden we beter naar binnen kunnen gaan.” Zij snapt er ook niks van! Maar ze doet wel erg haar best om aardig te zijn.
“Zullen we even koffie drinken voordat de andere kinderen komen?” vraagt ze me.
Ik knik. Ja, andere kinderen… Waar zouden die nu zijn?
“Die zitten op school,”zegt Yvon, alsof ze mijn gedachten kan lezen.
“Op school?” vraag ik verbaasd.
“Ja, in het ziekenhuis is ook een school.” Ze kijkt erbij alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is.
Yvon kijkt op haar horloge. “Oh joh, de school is al uit. Ze zullen zo wel komen.”
Hoeveel kinderen zouden er hier eigenlijk zijn, en van welke leeftijd? Daar ben ik wel nieuwsgierig naar, maar ergens ook weer niet. Ik zie er tegenop om andere bewoners van de Groene Groep te leren kennen. Allemaal vreemde kinderen die mij komen bekijken. Dat is nog erger dan een kamer met visite binnenlopen en iedereen een hand te geven.
Ik hoor geroezemoes in de gang. Daar zul je ze hebben…

)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(