Kopzorg

Overal waar ik kijk, zie ik sterretjes. Das niet omdat ik weer  gedronken heb, maar omdat ik de bezitter ben van een knetterende koppijn. Het licht doet pijn aan mijn ogen en mijn maag beweegt alsof ik een halfuur in het schip van de Efteling heb gezeten.
Mijn tas heb ik leeg gekieperd op het hotelbed. Fijne spullen liggen uitgestald op de sprei, maar geen paracetamol of een zakje wonderpoeder. Niets. Opgegeten. Hoe kan dat nou? Bergen pillen en poeiers zeul ik altijd met me mee. Niet alleen om mezelf een plezier te doen; vooral voor mijn medemensen.

Gedreven door een pneumatische drilboor loop ik naar de hotelbalie. Daarachter staat een vriendelijk ogende dame.
Ik vraag beleefd: ‘Heeft u voor mij alstublieft een paracetamol?’ Eentje is te weinig, maar om twee stuks vragen staat zo inhalig. Ik neem er eentje in, ff met de beentjes gestrekt op het hotelbed  en daarna in galop naar de plaatselijke drogist voor een groothandelsverpakking. Verwachtingsvol kijk ik de receptioniste aan.

Ze kijkt terug en zegt: ‘Nee mevrouw.’
Ik ben met stomheid geslagen. Zei ze nou nee?  Heeft zij ook geen pilletjes in haar eigen purse? Wij zusters moeten elkander toch helpen?
Op mijn zwijgen vervolgt ze: ‘Dat mag niet van de brandweer.’
De brandweer… Eerst denk ik dat ze een grapje maakt, maar het is haar ernst. Ik staar haar waarschijnlijk wezenloos aan, want ze herhaalt de mededeling. Normaal gesproken zou ik haar een diepte-interview afnemen, maar daar zie ik op dit pijnlijke moment vanaf.

Achter mijn rug beweegt iets fel roods, of verbeeld ik het me vanwege het woordje “brandweer”? Ik draai me om en kijk in het gelaat van een mevrouw die een rood gewaad draagt.
Ze lacht.
Ik lach terug, althans, ik doe een poging.

Ik kijk weer naar de receptioniste. Ze zendt me een blik van: waarom staat u hier nog? Gedesillusioneerd draai ik me om. Het leven heeft geen zin meer. Zie ik ergens een guillotine dan leg ik mijn hoofd eronder.

Onverwacht tikt iemand op mijn schouder. Het is de mevrouw in de rode sarong. Op haar voorhoofd prijkt een rode stip en ze heeft de mooiste groene ogen die ik ooit heb gezien. Weer die lach.
‘Mevrouw, ik heb paracetamol voor u,’ zegt ze zacht.
‘Echt waar?’ stamel ik, ‘oh mevrouw, daar word ik zo gelukkig van.’
‘Wilt u één of twee?’
Durf ik het te zeggen? Welja… ‘Twee alstublieft,’zeg ik gretig.
De vrouw met de stip drukt twee pillen uit een strip in mijn hand.
‘Dank u wel!’ zeg ik. Ik ben in staat haar te zoenen.
Had ik het maar gedaan.

Opvoeden

Opvoeden. Ik kan er een 37-delige televisieserie over schrijven.
Zaterdagmiddag krijgt Roos haast om te douchen. Vreemd, meestal moet ik haar het sanitair in duwen. En dan vraagt ze ook nog wat ze zal aantrekken.  Ik dacht: ik word niet goed.
‘Ga je ergens heen?’ vraag ik achteloos. Nooit ergens teveel nadruk op leggen.
‘Ja. Feestje van Nathalie.’
‘Eet je thuis nog mee?’
‘Nee…het feestje begint met een etentje bij de Italiaan.’

‘Niet te laat thuis,’ roept Lief als Roos het pand verlaat. Geen reactie.
‘Voor donker thuis!’ roep ik tegen haar rug. Even draait ze zich om. Voor donker? Dat is om 17.00 uur. Haha, haar moeder in de bocht. Theatraal slaat ze haar ogen ten hemel. Ik moet toegeven: ze heeft gevoel voor dramatiek.

Om 19.00 uur stuur ik haar een whataapp: of ze met iemand mee terug fietst. In haar eentje door de verlaten polder is geen optie. Stilte.
Om 20.00 uur stuur ik een tweede whatsapp.
Om 21.00 de derde.
Ik gooi er een sms’je tegenaan. Ha, een ontvangstbevestiging! Maar nog steeds radiostilte. Heel apart voor iemand bij wie de telefoon chirurgisch verwijderd moet worden als ze gaat douchen.

Ik ben het zat en schrijf: “Als je nu niet reageert, is dit je laatste feestje tot je verjaardag.” Dat is over drie maanden, een onmogelijk opgave voor een 18-jarige. Ze kan net zo goed meteen doodgaan.
Uiteindelijk krijg ik antwoord, maar niet het gewenste: “Rond middernacht.”
Ik ben in staat Roos eens flink door elkaar te schudden, maar dan moet ze wel in de buurt zijn.

Ik gooi het over een andere boeg: “Het is beter dat je je vader even belt.”
Van grote afstand hoor ik het bericht binnenkomen. Haar vader bellen? Ze heeft hem toch nergens in teleurgesteld?
Liefs aaifoon gaat. Van grote afstand hoor ik Roos’ joviale stem: ‘Hoi pap!’ Die twee woordjes zeggen: dit is klittenband.
‘Of je met iemand mee fietst?’ Hoofdletters.
Ze gaat even overleggen.
De film die Lief en ik kijken, wordt onderbroken door reclame. Als de film weer begint, hebben we nog niets van Kind gehoord. Dan is zelfs haar vader het zat. Hij pakt dat heel gewiekst aan, hij praat met decorum.
Het verlossende antwoord komt eruit: ze fietst met iemand mee.
‘Stuur je nog een sms’je als je op de fiets stapt?’ vraagt Lief.
Tuurlijk doet ze dat!
Je zóu ze toch. Allebei…

Dood in bed

‘Heb je het al gehoord?’ vroeg de overbuurman aan Joris.
Lief schudde zijn hoofd. Huize Kakelbont is altijd slecht op de hoogte van dorpsroddels.
‘Douwe Bakker is overleden,’ zei de buurman.
Er ging bij Lief geen belletje rinkelen.
‘Hij woonde op zichzelf…in de linkerbenedenhoek,’ vervolgde de buurman.
‘De postbode?’ vroeg Joris.
‘Ja, die! Nou…eh…hij is overleden.’
‘Overleden? Zo oud was-ie toch nog niet?’
‘Nee, maar wel een ernstige alcoholist. Al jaren. En sinds hij ontslagen is bij de Post werd dat alleen maar erger. Hij heeft tien dagen dood in huis gelegen. De buurvrouw vertrouwde het niet. Ze vond het zo stil…ze is gaan kijken…bleek de deur bij Douwe gewoon open te staan. Ze heeft hem dood in bed gevonden. ‘

‘Wat!’ zeg ik tegen Lief. ‘Tien dagen dood in huis gelegen?’ Ik ben geschokt. In een stad verwacht je dat nog, maar in een dorp…
‘De deur stond open…?’zeg ik, ‘…zou hij zelfmoord hebben gepleegd?’
‘Ik denk het niet,‘ zegt Joris, ‘het zal de alcohol wel geweest zijn.’
Goh. Ik ben er stil van.

Als ik Douwe tegenkwam, groetten we elkaar. Hij zat altijd op zijn fiets, een kratje bier achterop en een sjekkie tussen zijn lippen. Hij had een heel trage motoriek, en fietste zo langzaam dat ik verwachtte dat hij elk moment met fiets en al zou omvallen.
De laatste keer dat ik ‘m gesproken heb, was afgelopen zomer. Toen zat hij op de fiets met een arm in een mitella. Hij moest van zijn werkgever gewoon aan het werk. Dat vond ik zo vreemd. Hoe kan je nou post rondbrengen met een gebroken hand?
Hij was een zonderling figuur. Wat zal hij eenzaam geweest zijn.

De nieuwe vriendin

Hoe schoon ze ook is, ze blijft een tikkeltje last houden van een lichaamsgeur.
Om dat te verdoezelen, koopt hij flesjes parfum en besprenkelt haar ermee.
‘Af en toe een beetje achter je oren doen,’ adviseert hij haar, ’wat op je polsen en… eh… je-weet-wel…daar,’ vervolgt hij met een ondeugende glimlach.
Zoals gewoonlijk reageert Chantal lauw. Ze heeft een ingetogen karakter en moeite met uiten van haar emoties. Dat vindt hij een minpuntje. Een man heeft ook weleens behoefte aan een vriendelijk woord. Daar staat tegenover dat hij geen weerwoord krijgt, en het merendeel van zijn vrienden vindt dat de minst aantrekkelijke eigenschap van een vrouw.

Wilfred heeft vaker vriendinnen gehad, maar Chantal is de gemakkelijkste. Ze heeft nooit hoofdpijn of knellende kwalen. Geen voorkeur voor een bepaalde kledingstijl. Zonder morren draagt ze wat hij uit liefde voor haar koopt: lingerie; naveltruitjes, korte rokjes, netkousen…
Elke gedachte aan haar zet hem in vuur en vlam: haar blonde haar, rode mond, haar bruine Bambi-ogen met lange wimpers, haar welgevormde billen…

Chantal heeft maar één nadeel.
Hij ziet er tegenop haar kennis te laten maken met zijn kritische moeder. Zodra zijn moeder bij een schoondochter vieze teennagels of ongepast sociaal gedrag vermoedt, staat haar gezicht zuur en afkeurend. Vandaar dat hij elke keer een uitvlucht verzint. Ook vandaag weer.
‘Wilfred, je weet hoe graag ik met haar wil kennismaken!’ roept zijn moeder ontstemd.
‘Mam, je weet toch hoe vrouwen zijn? Ze doen waar ze zelf zin in hebben. Chantal is statten met vriendinnen. Ze ziet er gewoon tegenop jou te ontmoeten. Gun haar wat tijd!’
Brommend als een overjarige koelkast doet zijn moeder er het zwijgen toe.

Hij gniffelt zodra ze vertrokken is. Chantal is helemaal niet statten; ze ligt slap en lusteloos in bed. Hij heeft gelogen tegen zijn moeder omdat hij bang was dat ze zijn bezwaren zou wegwuiven, en resoluut de slaapkamer in zou zijn gelopen om toch vooral kennis te kunnen maken met haar zoons nieuwe vriendin.
Wilfred moet er niet aan denken. Zijn moeder zou een hartverzakking gekregen hebben bij de aanblik van Chantals tepels die meedogenloos door elk bloesje priemen.

In de badkamer poetst hij zijn tanden. Persoonlijke hygiene vindt hij belangrijk.
Zachtjes sluipt hij de slaapkamer binnen naar Chantals kant van het bed. Haar hoofd ligt roerloos op het kussen. Hij sleurt haar onder de dekens vandaan, blaast haar nieuw leven in en bemint haar van ganser harte.